Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
mettre:
- leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten; aankleden; aantrekken; aandoen; wegleggen; bijzetten; installeren; aanleggen; monteren en aansluiten; aanbrengen; veroorzaken; aanstichten; aanrichten; onderuit halen; vastleggen; bevestigen; vastmaken; verzekeren; verbinden; vastzetten; vastbinden; dichttrekken; omdoen; bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen; iets neerleggen; neervlijen; posten; posteren; voordoen; voorbinden
-
Wiktionary:
- mettre → aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, indoen, inleggen, inzetten
- mettre → uitdossen, zich, aantrekken, leggen, plaatsen, spelen, afspelen, zetten, doen, stellen, aandoen, dekken, vervangen, substitueren, accoord, eens, akkoord, neuken, geven
Frans
Uitgebreide vertaling voor mettras (Frans) in het Nederlands
mettre:
mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, mettent, mettais, mettait, mettions, mettiez, mettaient, mis, mit, mîmes, mîtes, mirent, mettrai, mettras, mettra, mettrons, mettrez, mettront)
-
mettre (déposer; placer; poser; coucher; situer; stationner; planter)
-
mettre (habiller; se vêtir; se couvrir; s'habiller)
-
mettre (poser; placer; déposer; ranger; installer)
-
mettre (poser; placer; déposer; ranger; installer)
-
mettre (poser; déposer; placer)
-
mettre (poser qch; préserver; garder; déposer; placer; ranger; installer)
-
mettre (asseoir; placer; insérer; installer; appliquer; signaler; poser; garer; stationner)
-
mettre (installer; construire; dresser)
-
mettre (causer; provoquer; commettre; faire; occasionner; inciter à)
-
mettre (coucher; déposer; poser; fixer; insérer; placer; installer; faire asseoir)
-
mettre (attacher; fixer; lier; ficeler; mettre à l'attache)
-
mettre (fermer en tirant; tirer; revêtir; serrer; boucler; passer; sangler)
-
mettre
-
mettre (servir à table; servir; prendre soin de; fournir; se charger de; offrir; présenter; mettre en avant; s'occuper de)
bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen-
aan tafel bedienen werkwoord (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
-
mettre (poser; déposer)
iets neerleggen-
iets neerleggen werkwoord
-
-
mettre (poser doucement; poser; déposer; s'étendre; faucher; s'allonger)
-
mettre (stationner; placer; poster; déposer; poser)
-
mettre (nouer)
Conjugations for mettre:
Présent
- mets
- mets
- met
- mettons
- mettez
- mettent
imparfait
- mettais
- mettais
- mettait
- mettions
- mettiez
- mettaient
passé simple
- mis
- mis
- mit
- mîmes
- mîtes
- mirent
futur simple
- mettrai
- mettras
- mettra
- mettrons
- mettrez
- mettront
subjonctif présent
- que je mette
- que tu mettes
- qu'il mette
- que nous mettions
- que vous mettiez
- qu'ils mettent
conditionnel présent
- mettrais
- mettrais
- mettrait
- mettrions
- mettriez
- mettraient
passé composé
- ai mis
- as mis
- a mis
- avons mis
- avez mis
- ont mis
divers
- mets!
- mettez!
- mettons!
- mis
- mettant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor mettre:
Synoniemen voor "mettre":
Wiktionary: mettre
mettre
Cross Translation:
verb
mettre
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mettre | → uitdossen; zich; aantrekken | ↔ don — put on clothes |
• mettre | → leggen | ↔ lay — to place something down in a position of rest |
• mettre | → plaatsen | ↔ place — to put in a specific location |
• mettre | → spelen; afspelen | ↔ play — use a device to hear (a recording) |
• mettre | → zetten; plaatsen; leggen; doen; stellen | ↔ put — to place something somewhere |
• mettre | → aantrekken; aandoen | ↔ put on — to don clothing |
• mettre | → dekken | ↔ set — to arrange with dishes and cutlery |
• mettre | → vervangen; substitueren | ↔ substitute — to use in place of something else, with the same function |
• mettre | → aantrekken | ↔ anziehen — ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen |
• mettre | → accoord; eens; akkoord | ↔ einig — einer, derselben, der gleichen Meinung, übereinstimmend, einvernehmlich |
• mettre | → neuken | ↔ ficken — vulgär, transitiv, intransitiv: den Geschlechtsakt vollziehen, koitieren |
• mettre | → geven | ↔ geben — hineintun |