Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal masquer

Vertaal masquer van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. masquer:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor masquer (Frans) in het Nederlands

masquer:

masquer werkwoord (masque, masques, masquons, masquez, )

  1. masquer (déguiser; camoufler)
    verkleden; vermommen
    • verkleden werkwoord (verkleed, verkleedt, verkleedde, verkleedden, verkleed)
    • vermommen werkwoord (vermom, vermomt, vermomde, vermomden, vermomd)
  2. masquer (couvrir; cacher; voiler; )
    maskeren; omhullen; bedekken; verhullen; versluieren; bemantelen; inhullen; hullen
    • maskeren werkwoord (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)
    • omhullen werkwoord (omhul, omhult, omhulde, omhulden, omhuld)
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • verhullen werkwoord (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • versluieren werkwoord (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • bemantelen werkwoord (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
    • inhullen werkwoord (hul in, hult in, hulde in, hulden in, ingehuld)
    • hullen werkwoord (hul, hult, hulde, hulden, gehuld)
  3. masquer
    verbergen
    • verbergen werkwoord (verberg, verbergt, verborg, verborgen, verborgen)
  4. masquer (ignorer)
    verwijderen
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)

Conjugations for masquer:

Présent
  1. masque
  2. masques
  3. masque
  4. masquons
  5. masquez
  6. masquent
imparfait
  1. masquais
  2. masquais
  3. masquait
  4. masquions
  5. masquiez
  6. masquaient
passé simple
  1. masquai
  2. masquas
  3. masqua
  4. masquâmes
  5. masquâtes
  6. masquèrent
futur simple
  1. masquerai
  2. masqueras
  3. masquera
  4. masquerons
  5. masquerez
  6. masqueront
subjonctif présent
  1. que je masque
  2. que tu masques
  3. qu'il masque
  4. que nous masquions
  5. que vous masquiez
  6. qu'ils masquent
conditionnel présent
  1. masquerais
  2. masquerais
  3. masquerait
  4. masquerions
  5. masqueriez
  6. masqueraient
passé composé
  1. ai masqué
  2. as masqué
  3. a masqué
  4. avons masqué
  5. avez masqué
  6. ont masqué
divers
  1. masque!
  2. masquez!
  3. masquons!
  5. masqué
  6. masquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor masquer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken ferrure
verwijderen amputation; enlèvement; reprise
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler cacher; couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
bemantelen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
hullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
inhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
maskeren cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
omhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
verbergen masquer abriter; cacher; camoufler; celer; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; se taire de quelque chose; taire; voiler
verhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
verkleden camoufler; déguiser; masquer changer d'habits; déguiser; revêtir; se changer
vermommen camoufler; déguiser; masquer
versluieren cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
verwijderen ignorer; masquer abandonner; aliéner; annuler; chasser; désinstaller; expulser; nettoyage; partir; quitter; renvoyer; repousser; s'en aller; s'envoler; se débarrasser de; supprimer; écarter; éloigner

Synoniemen voor "masquer":


Wiktionary: masquer

masquer
verb
  1. refl|nld zich ~: een masker opzetten.
Cross Translation:
FromToVia
• masquer → verbergen; verstoppen; wegstoppen ↔ hide — (transitive)
• masquer → wegsluipen ↔ sneak — to hide in a mean or cowardly manner

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0284 seconde
Page rendered in 1.0 seconds