Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal marine

Vertaal marine van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. marine:
  2. mariner:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor marine (Frans) in het Nederlands

marine:

marine [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la marine (flotte; flotte maritime; forces navales)
    de vloot; de zeemacht; de zeevloot
    • vloot [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zeemacht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zeevloot [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la marine (affaires maritimes; navigation)
    het zeewezen
    • zeewezen [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. la marine (peinture avec une vue sur la mer)
    het zeegezicht; zeestuk

Vertaal Matrix voor marine:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vloot flotte; flotte maritime; forces navales; marine force navale
zeegezicht marine; peinture avec une vue sur la mer
zeemacht flotte; flotte maritime; forces navales; marine forces navales; marine militaire; marine nationale
zeestuk marine; peinture avec une vue sur la mer
zeevloot flotte; flotte maritime; forces navales; marine
zeewezen affaires maritimes; marine; navigation

Synoniemen voor "marine":


Wiktionary: marine

marine
noun
  1. Tableau représentant un port de mer, ou quelque vue de la mer.
marine
noun
  1. zeemacht
  2. schilderij met de zee als onderwerp
  3. al de maritieme zaken
Cross Translation:
FromToVia
• marine → marine; zeemacht ↔ navy — sea force
• marine → zeemacht; marine ↔ navy — department
• marine → marine ↔ Marine — die zur Seekriegsführung bestimmten Streitkraft eines Staates

mariner:

mariner werkwoord (marine, marines, marinons, marinez, )

  1. mariner (épicer; pimenter; saler; macérer)
    marineren; toebereiden
    • marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)
  2. mariner (saumurer; saler; refouler; )
    opzouten; inmaken; inpekelen; inzouten
    • opzouten werkwoord (zout op, zoutte op, zoutten op, opgezouten)
    • inmaken werkwoord (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
    • inpekelen werkwoord (pekel in, pekelt in, pekelde in, pekelden in, ingepekeld)
    • inzouten werkwoord (zout in, zoutte in, zoutten in, ingezouten)

Conjugations for mariner:

Présent
  1. marine
  2. marines
  3. marine
  4. marinons
  5. marinez
  6. marinent
imparfait
  1. marinais
  2. marinais
  3. marinait
  4. marinions
  5. mariniez
  6. marinaient
passé simple
  1. marinai
  2. marinas
  3. marina
  4. marinâmes
  5. marinâtes
  6. marinèrent
futur simple
  1. marinerai
  2. marineras
  3. marinera
  4. marinerons
  5. marinerez
  6. marineront
subjonctif présent
  1. que je marine
  2. que tu marines
  3. qu'il marine
  4. que nous marinions
  5. que vous mariniez
  6. qu'ils marinent
conditionnel présent
  1. marinerais
  2. marinerais
  3. marinerait
  4. marinerions
  5. marineriez
  6. marineraient
passé composé
  1. ai mariné
  2. as mariné
  3. a mariné
  4. avons mariné
  5. avez mariné
  6. ont mariné
divers
  1. marine!
  2. marinez!
  3. marinons!
  5. mariné
  6. marinant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor mariner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marineren fait de macerer; fait de mariner
toebereiden préparation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inmaken avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure battre à plate couture; confire; conserver; faire des conserves; mettre en conserve; préparer des conserves; surclasser largement
inpekelen avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
inzouten avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
marineren macérer; mariner; pimenter; saler; épicer
opzouten avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
toebereiden macérer; mariner; pimenter; saler; épicer apprêter; préparer; se préparer à

Synoniemen voor "mariner":


Wiktionary: mariner

Cross Translation:
FromToVia
• mariner → marineren ↔ marinate — soak in marinade
• mariner → marineren ↔ marinieren — (transitiv) Gastronomie: Fleisch oder Fisch längere Zeit in eine gewürzte Soße (Marinade) legen und durchziehen lassen

Verwante vertalingen van marine







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0511 seconde
Page rendered in 1.0 seconds