Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. macule:
  2. maculer:


Frans

Uitgebreide vertaling voor macule (Frans) in het Nederlands

macule:

macule [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la macule (tache de la peau)
    huidvlek

Vertaal Matrix voor macule:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
huidvlek macule; tache de la peau

Synoniemen voor "macule":


macule vorm van maculer:

maculer werkwoord (macule, macules, maculons, maculez, )

  1. maculer (salir; souiller; polluer; tacher; rendre sale)
    bevuilen; vies maken; vuil maken
    • bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
    • vies maken werkwoord (maak vies, maakt vies, maakte vies, maakten vies, vies gemaakt)
    • vuil maken werkwoord
  2. maculer (salir; souiller; polluer; tacher; rendre sale)
    vuilmaken; viesmaken
    • vuilmaken werkwoord (maak vuil, maakt vuil, maakte vuil, maakten vuil, vuil gemaakt)
    • viesmaken werkwoord

Conjugations for maculer:

Présent
  1. macule
  2. macules
  3. macule
  4. maculons
  5. maculez
  6. maculent
imparfait
  1. maculais
  2. maculais
  3. maculait
  4. maculions
  5. maculiez
  6. maculaient
passé simple
  1. maculai
  2. maculas
  3. macula
  4. maculâmes
  5. maculâtes
  6. maculèrent
futur simple
  1. maculerai
  2. maculeras
  3. maculera
  4. maculerons
  5. maculerez
  6. maculeront
subjonctif présent
  1. que je macule
  2. que tu macules
  3. qu'il macule
  4. que nous maculions
  5. que vous maculiez
  6. qu'ils maculent
conditionnel présent
  1. maculerais
  2. maculerais
  3. maculerait
  4. maculerions
  5. maculeriez
  6. maculeraient
passé composé
  1. ai maculé
  2. as maculé
  3. a maculé
  4. avons maculé
  5. avez maculé
  6. ont maculé
divers
  1. macule!
  2. maculez!
  3. maculons!
  4. maculé
  5. maculant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor maculer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevuilen maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher
vies maken maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
viesmaken maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
vuil maken maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
vuilmaken maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher

Synoniemen voor "maculer":


Computer vertaling door derden: