Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal macérer

Vertaal macérer van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. macérer:

Frans

Uitgebreide vertaling voor macérer (Frans) in het Nederlands

macérer:

macérer werkwoord (macère, macères, macérons, macérez, )

  1. macérer (laisser tremper; tremper; se ramollir; )
    ontharden; week maken; verweken; zachtmaken; in de week zetten
    • ontharden werkwoord (onthard, onthardt, onthardde, onthardden, onthard)
    • week maken werkwoord
    • verweken werkwoord (verweek, verweekt, verweekte, verweekten, verweekt)
    • zachtmaken werkwoord (maak zacht, maakt zacht, maakte zacht, maakten zacht, zacht gemaakt)
    • in de week zetten werkwoord
    weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    • weken werkwoord (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)
      • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1
  2. macérer (mariner; épicer; pimenter; saler)
    marineren; toebereiden
    • marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)

Conjugations for macérer:

Présent
  1. macère
  2. macères
  3. macère
  4. macérons
  5. macérez
  6. macèrent
imparfait
  1. macérais
  2. macérais
  3. macérait
  4. macérions
  5. macériez
  6. macéraient
passé simple
  1. macérai
  2. macéras
  3. macéra
  4. macérâmes
  5. macérâtes
  6. macérèrent
futur simple
  1. macérerai
  2. macéreras
  3. macérera
  4. macérerons
  5. macérerez
  6. macéreront
subjonctif présent
  1. que je macère
  2. que tu macères
  3. qu'il macère
  4. que nous macérions
  5. que vous macériez
  6. qu'ils macèrent
conditionnel présent
  1. macérerais
  2. macérerais
  3. macérerait
  4. macérerions
  5. macéreriez
  6. macéreraient
passé composé
  1. ai macéré
  2. as macéré
  3. a macéré
  4. avons macéré
  5. avez macéré
  6. ont macéré
divers
  1. macère!
  2. macérez!
  3. macérons!
  5. macéré
  6. macérant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor macérer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marineren fait de macerer; fait de mariner
toebereiden préparation
weken trempage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in de week zetten faire tremper; laisser tremper; macérer; mettre à tremper; radoucir; ramollir quelque chose; rendre mou; rendre tendre; se ramollir; tremper
marineren macérer; mariner; pimenter; saler; épicer
ontharden faire tremper; laisser tremper; macérer; mettre à tremper; radoucir; ramollir quelque chose; rendre mou; rendre tendre; se ramollir; tremper adoucir; amollir; attendrir; atténuer; rendre mou
toebereiden macérer; mariner; pimenter; saler; épicer apprêter; préparer; se préparer à
verweken faire tremper; laisser tremper; macérer; mettre à tremper; radoucir; ramollir quelque chose; rendre mou; rendre tendre; se ramollir; tremper adoucir; amollir; attendrir; atténuer; modérer; rendre mou; se ramollir
week maken faire tremper; laisser tremper; macérer; mettre à tremper; radoucir; ramollir quelque chose; rendre mou; rendre tendre; se ramollir; tremper
weken faire tremper; laisser tremper; macérer; mettre à tremper; radoucir; ramollir quelque chose; rendre mou; rendre tendre; se ramollir; tremper
zachtmaken faire tremper; laisser tremper; macérer; mettre à tremper; radoucir; ramollir quelque chose; rendre mou; rendre tendre; se ramollir; tremper adoucir; amollir; attendrir; atténuer; rendre mou

Synoniemen voor "macérer":


Verwante vertalingen van macérer







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0289 seconde
Page rendered in 1.0 seconds