Frans

Uitgebreide vertaling voor jacasser (Frans) in het Nederlands

jacasser:

jacasser werkwoord (jacasse, jacasses, jacassons, jacassez, )

  1. jacasser (discuter; parler; dire; )
    spreken; wauwelen; praten; babbelen; kwebbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren
    • spreken werkwoord
    • wauwelen werkwoord (wauwel, wauwelt, wauwelde, wauwelden, gewauweld)
    • praten werkwoord (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • babbelen werkwoord (babbel, babbelt, babbelde, babbelden, gebabbeld)
    • kwebbelen werkwoord (kwebbel, kwebbelt, kwebbelde, kwebbelden, gekwebbeld)
    • kletsen werkwoord (klets, kletst, kletste, kletsten, gekletst)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • kakelen werkwoord (kakel, kakelt, kakelde, kakelden, gekakeld)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • klappen werkwoord (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)
  2. jacasser (dire des bêtises; radoter; baragouiner; )
    lullen; zwammen; zwetsen; kletspraat verkopen; zeveren
    • lullen werkwoord (lul, lult, lulde, lulden, geluld)
    • zwammen werkwoord (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • zwetsen werkwoord (zwets, zwetst, zwetste, zwetsten, gezwetst)
    • zeveren werkwoord (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)
  3. jacasser (cancaner; jaser; nasiller; coasser)
    kwaken; kwetteren; kwekken; snateren
    • kwaken werkwoord (kwaak, kwaakt, kwaakte, kwaakten, gekwaakt)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)
  4. jacasser
    kwaken; kwetteren; snateren; kakelen
    • kwaken werkwoord (kwaak, kwaakt, kwaakte, kwaakten, gekwaakt)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)
    • kakelen werkwoord (kakel, kakelt, kakelde, kakelden, gekakeld)
  5. jacasser (papoter; baver; bavarder; )
    kwijlen; zeveren
    • kwijlen werkwoord (kwijl, kwijlt, kwijlde, kwijlden, gekwijld)
    • zeveren werkwoord (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)

Conjugations for jacasser:

Présent
  1. jacasse
  2. jacasses
  3. jacasse
  4. jacassons
  5. jacassez
  6. jacassent
imparfait
  1. jacassais
  2. jacassais
  3. jacassait
  4. jacassions
  5. jacassiez
  6. jacassaient
passé simple
  1. jacassai
  2. jacassas
  3. jacassa
  4. jacassâmes
  5. jacassâtes
  6. jacassèrent
futur simple
  1. jacasserai
  2. jacasseras
  3. jacassera
  4. jacasserons
  5. jacasserez
  6. jacasseront
subjonctif présent
  1. que je jacasse
  2. que tu jacasses
  3. qu'il jacasse
  4. que nous jacassions
  5. que vous jacassiez
  6. qu'ils jacassent
conditionnel présent
  1. jacasserais
  2. jacasserais
  3. jacasserait
  4. jacasserions
  5. jacasseriez
  6. jacasseraient
passé composé
  1. ai jacassé
  2. as jacassé
  3. a jacassé
  4. avons jacassé
  5. avez jacassé
  6. ont jacassé
divers
  1. jacasse!
  2. jacassez!
  3. jacassons!
  4. jacassé
  5. jacassant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor jacasser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klappen acclamation; applaudissement; battement de mains; boums; claques; coups; coups de poing; coups durs; coups secs; gifles; ovation
kwijlen action de baver
lullen connards; cons
zeveren bavardage; radotage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbelen avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter claqueter
kakelen avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter
klappen avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter acclamer; applaudir; exploder; exploser; éclater
kletsen avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter bavarder; claqueter; jaser
kletspraat verkopen baragouiner; cancaner; caqueter; dire des bêtises; jacasser; papoter; parler dans le vide; radoter
kwaken cancaner; coasser; jacasser; jaser; nasiller
kwebbelen avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter claqueter
kwekken avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; coasser; dire; discuter; jacasser; jaser; nasiller; papoter; parler; prononcer; raconter bavarder; causer
kwetteren avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; coasser; dire; discuter; jacasser; jaser; nasiller; papoter; parler; prononcer; raconter babiller; chanter joyeusement; gazouiller; ramager
kwijlen bavarder; baver; bredouiller; caqueter; jacasser; papoter; parler dans le vide; rabâcher; radoter
lullen baragouiner; cancaner; caqueter; dire des bêtises; jacasser; papoter; parler dans le vide; radoter
praten avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; converser; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec; être en conversation
snateren avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; coasser; dire; discuter; jacasser; jaser; nasiller; papoter; parler; prononcer; raconter
spreken avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; converser; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec; être en conversation
wauwelen avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter bafouiller; balbutier; baragouiner; bredouiller; gazouiller
zeveren baragouiner; bavarder; baver; bredouiller; cancaner; caqueter; dire des bêtises; jacasser; papoter; parler dans le vide; rabâcher; radoter
zwammen avoir de la conversation; baragouiner; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; dire des bêtises; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; parler dans le vide; prononcer; raconter; radoter
zwetsen baragouiner; cancaner; caqueter; dire des bêtises; jacasser; papoter; parler dans le vide; radoter

Synoniemen voor "jacasser":


Wiktionary: jacasser

jacasser
verb
  1. lawaai maken als een ekster

Cross Translation:
FromToVia
jacasser babbelen; kletsen babble — to talk much
jacasser kwebbelen; kletsen chatter — talk idly