Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- intime:
- intimer:
-
Wiktionary:
- intime → gezellig, innig, intiem, knus, vertrouwelijk
Frans
Uitgebreide vertaling voor intime (Frans) in het Nederlands
intime:
-
intime (à l'aise; agréable; douillet; agréablement; confortable; familier; bien confortable; confortablement; familial; intimement; dans l'intimité)
-
intime (agréable; délicieux; plaisant; aimable; amusant; confortable; avenant; agréablement; conciliant; positif; accommodant; sympathique; divertissant; intimement; familier; avec satisfaction; sociable; confortablement)
-
intime
-
intime (sociable; familier; intimement)
sociabel; gezellig; onderhoudend-
sociabel bijvoeglijk naamwoord
-
gezellig bijvoeglijk naamwoord
-
onderhoudend bijvoeglijk naamwoord
-
-
intime (plaisant; plaisamment; confortable; agréable; familier; agréablement; à l'aise; intimement; confortablement)
-
intime (accommodant; intimement; agréable; confortable; agréablement; familier; confortablement)
genoeglijk-
genoeglijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
intime (confidentiel; confidentiellement; en confidence; intimement)
vertrouwelijk; confidentieel-
vertrouwelijk bijvoeglijk naamwoord
-
confidentieel bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor intime:
Synoniemen voor "intime":
Wiktionary: intime
intime
adjective
-
profondément intérieur, en parlant surtout de ce qui fait l’essence réelle d’une chose.
- intime → gezellig; innig; intiem; knus; vertrouwelijk
intimer:
intimer werkwoord (intime, intimes, intimons, intimez, intiment, intimais, intimait, intimions, intimiez, intimaient, intimai, intimas, intima, intimâmes, intimâtes, intimèrent, intimerai, intimeras, intimera, intimerons, intimerez, intimeront)
-
intimer (assigner; citer)
voor het gerecht roepen; dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht dagen-
voor het gerecht roepen werkwoord
-
voor het gerecht ontbieden werkwoord
-
voor het gerecht dagen werkwoord
-
-
intimer (exhorter à; sommer; sommer de)
-
intimer (convoquer; appeler; appeler à; sommer; remémorer; citer en justice; interpeller; notifier; assigner en justice; paraître devant le tribunal; sommer de)
Conjugations for intimer:
Présent
- intime
- intimes
- intime
- intimons
- intimez
- intiment
imparfait
- intimais
- intimais
- intimait
- intimions
- intimiez
- intimaient
passé simple
- intimai
- intimas
- intima
- intimâmes
- intimâtes
- intimèrent
futur simple
- intimerai
- intimeras
- intimera
- intimerons
- intimerez
- intimeront
subjonctif présent
- que j'intime
- que tu intimes
- qu'il intime
- que nous intimions
- que vous intimiez
- qu'ils intiment
conditionnel présent
- intimerais
- intimerais
- intimerait
- intimerions
- intimeriez
- intimeraient
passé composé
- ai intimé
- as intimé
- a intimé
- avons intimé
- avez intimé
- ont intimé
divers
- intime!
- intimez!
- intimons!
- intimé
- intimant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles