Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- insuffisance:
-
Wiktionary:
- insuffisance → afwezigheid, euvel, gebrek, tekortkoming, gemis, tekort, manco, mankement
Frans
Uitgebreide vertaling voor insuffisance (Frans) in het Nederlands
insuffisance:
-
l'insuffisance (déficit; manque; pénurie; défiance; carence; défaut; disette)
-
l'insuffisance (déficit; défaillance; défaut; manque; pénurie)
-
l'insuffisance
-
l'insuffisance (incapacité; incompétence; inaptitude)
Vertaal Matrix voor insuffisance:
Synoniemen voor "insuffisance":
Wiktionary: insuffisance
insuffisance
noun
-
état de ce qui est insuffisant.
- insuffisance → afwezigheid; euvel; gebrek; tekortkoming; gemis; tekort; manco; mankement