Frans

Uitgebreide vertaling voor insérer (Frans) in het Nederlands

insérer:

insérer werkwoord (insère, insères, insérons, insérez, )

  1. insérer (ajouter; intercaler; incorporer; )
    invoegen; inbrengen
    • invoegen werkwoord (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inbrengen werkwoord (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)
  2. insérer (incorporer)
    inbouwen
    • inbouwen werkwoord (bouw in, bouwt in, bouwde in, bouwden in, ingebouwd)
  3. insérer (inclure; joindre; ajouter)
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten werkwoord
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen werkwoord (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen werkwoord (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  4. insérer (intercaler)
    inlassen
    • inlassen werkwoord (las in, last in, laste in, lasten in, ingelast)
  5. insérer (mettre; asseoir; placer; )
    plaatsen; zetten; bijzetten; neerzetten
    • plaatsen werkwoord (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten werkwoord (zet, zette, zetten, gezet)
    • bijzetten werkwoord (zet bij, zette bij, zetten bij, bijgezet)
    • neerzetten werkwoord (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  6. insérer (emboîter; intégrer; intercaler; )
    inpassen; passen in
    • inpassen werkwoord (pas in, past in, paste in, pasten in, ingepast)
    • passen in werkwoord
  7. insérer (intercaler; mettre dans)
    invoegen; inleggen; tussenleggen
    • invoegen werkwoord (voeg in, voegt in, voegde in, voegden in, ingevoegd)
    • inleggen werkwoord (leg in, legt in, legde in, legden in, ingelegd)
    • tussenleggen werkwoord (leg tussen, legt tussen, legde tussen, legden tussen, tussengelegd)
  8. insérer (interposer; intercaler)
    tussen zetten
    • tussen zetten werkwoord (zet tussen, zette tussen, zetten tussen, tussen gezet)
  9. insérer (intégrer)
    inbedden
    • inbedden werkwoord (bed in, bedt in, bedde in, bedden in, ingebed)
  10. insérer (coucher; mettre; déposer; )
    neerleggen; onderuit halen

Conjugations for insérer:

Présent
  1. insère
  2. insères
  3. insère
  4. insérons
  5. insérez
  6. insèrent
imparfait
  1. insérais
  2. insérais
  3. insérait
  4. insérions
  5. insériez
  6. inséraient
passé simple
  1. insérai
  2. inséras
  3. inséra
  4. insérâmes
  5. insérâtes
  6. insérèrent
futur simple
  1. insérerai
  2. inséreras
  3. insérera
  4. insérerons
  5. insérerez
  6. inséreront
subjonctif présent
  1. que j'insère
  2. que tu insères
  3. qu'il insère
  4. que nous insérions
  5. que vous insériez
  6. qu'ils insèrent
conditionnel présent
  1. insérerais
  2. insérerais
  3. insérerait
  4. insérerions
  5. inséreriez
  6. inséreraient
passé composé
  1. ai inséré
  2. as inséré
  3. a inséré
  4. avons inséré
  5. avez inséré
  6. ont inséré
divers
  1. insère!
  2. insérez!
  3. insérons!
  4. inséré
  5. insérant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor insérer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijvoegen addition; incorporation
inbrengen mettre dedans
neerleggen fait de flinguer; fait de tirer; fait de tuer
neerzetten positionnement
toevoegen addition; incorporation
zetten composition; travail typographique
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijdoen ajouter; inclure; insérer; joindre
bijsluiten ajouter; inclure; insérer; joindre ajouter; envelopper; inclure
bijvoegen ajouter; inclure; insérer; joindre adjoindre; ajouter; brancher sur; correspondre; envelopper; inclure; joindre; raccorder à; relier à; se joindre à; serrer les rangs
bijzetten appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner
erbij voegen ajouter; inclure; insérer; joindre
inbedden insérer; intégrer
inbouwen incorporer; insérer
inbrengen ajouter; emboîter; encastrer; enchâsser; enclaver; faire entrer; incorporer; insérer; intercaler; introduire avancer; avoir influence; contribuer qc à; entrer; introduire; mettre dans; proposer; valoir
inlassen insérer; intercaler
inleggen insérer; intercaler; mettre dans confire; conserver; faire des conserves; mettre en conserve; préparer des conserves
inpassen emboîter; encastrer; insérer; intercaler; intégrer; pousser dans; s'insérer adapter; ajuster; s'acclimater; s'accoutumer; s'adapter; s'ajuster; s'habituer à; se faire à; se familiariser; se sentir comme chez soi; se sentir à l'aise
invoegen ajouter; emboîter; encastrer; enchâsser; enclaver; faire entrer; incorporer; insérer; intercaler; introduire; mettre dans insertion; se rabattre
neerleggen coucher; déposer; faire asseoir; fixer; installer; insérer; mettre; placer; poser coucher; déposer; garder; installer; mettre; placer; planter; poser; poser qch; préserver; ranger; situer; stationner
neerzetten appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner coucher; déposer; mettre; placer; planter; poser; situer; stationner
onderuit halen coucher; déposer; faire asseoir; fixer; installer; insérer; mettre; placer; poser
passen in emboîter; encastrer; insérer; intercaler; intégrer; pousser dans; s'insérer
plaatsen appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner abriter quelqu'un; avoir lieu; construire; coucher; dresser; découvrir; déposer; déterminer; garder; installer; localiser; loger; mettre; placer; planter; poser; poser qch; poster; préserver; ranger; se dérouler; se situer; situer; stationner; trouver
toevoegen ajouter; inclure; insérer; joindre additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; compter; envelopper; faire l'appoint; faire nombre; inclure; incorporer; joindre; remplir
tussen zetten insérer; intercaler; interposer
tussenleggen insérer; intercaler; mettre dans
zetten appliquer; asseoir; garer; installer; insérer; mettre; placer; poser; signaler; stationner coucher; déposer; installer; mettre; placer; planter; poser; ranger; situer; stationner

Synoniemen voor "insérer":


Wiktionary: insérer


Cross Translation:
FromToVia
insérer vastleggen; inbedden embed — lay as in a bed; lay in surrounding matter
insérer invoegen insert — put in between or into

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van insérer