Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal inclinons

Vertaal inclinons van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

incliner:
- afhangen; hangen; scheeftrekken
Wiktionary:
- incliner → buigen, doen overhellen, neigen, geneigd zijn, geneigd zijn tot, hellen, inclineren

Frans

Uitgebreide vertaling voor inclinons (Frans) in het Nederlands

incliner:

incliner werkwoord (incline, inclines, inclinons, inclinez, inclinent, inclinais, inclinait, inclinions, incliniez, inclinaient, inclinai, inclinas, inclina, inclinâmes, inclinâtes, inclinèrent, inclinerai, inclineras, inclinera, inclinerons, inclinerez, inclineront)

incliner (retomber; être accroché; tomber)
afhangen; hangen
- afhangen werkwoord (hang af, hangt af, hing af, hingen af, afgehangen)
- hangen werkwoord (hang, hangt, hing, hingen, gehangen)
incliner (distordre)
scheeftrekken
- scheeftrekken werkwoord

Conjugations for incliner:

Présent

incline
inclines
incline
inclinons
inclinez
inclinent

imparfait

inclinais
inclinais
inclinait
inclinions
incliniez
inclinaient

passé simple

inclinai
inclinas
inclina
inclinâmes
inclinâtes
inclinèrent

futur simple

inclinerai
inclineras
inclinera
inclinerons
inclinerez
inclineront

subjonctif présent

que j'incline
que tu inclines
qu'il incline
que nous inclinions
que vous incliniez
qu'ils inclinent

conditionnel présent

inclinerais
inclinerais
inclinerait
inclinerions
inclineriez
inclineraient

passé composé

ai incliné
as incliné
a incliné
avons incliné
avez incliné
ont incliné

divers

incline!
inclinez!
inclinons!
incliné
inclinant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor incliner:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hangen		pendre
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afhangen	incliner; retomber; tomber; être accroché
hangen	incliner; retomber; tomber; être accroché	flotter; planer; voler
scheeftrekken	distordre; incliner

Synoniemen voor "incliner":

agenouiller; prosterner; prier; vénérer; céder; baisser; descendre; abaisser; diminuer; pencher; courber; rabattre; faiblir; décroître; plier; fléchir; infléchir; préférer; ployer; assujettir; accoutumer; prédisposer; préparer; amadouer; arranger; amener; favoriser; distinguer; choisir; estimer; élire; adopter; chérir; humilier

Wiktionary: incliner

incliner

verb

mettre dans une situation oblique, par rapport au plan de l’horizon.
- incliner → buigen; doen overhellen; neigen; geneigd zijn; geneigd zijn tot

incliner

verb

schuin staan
- hellen → incliner
intr|nld (formeel, nld) tenderen, overhellen
- inclineren → incliner