Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal incendie

Vertaal incendie van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. incendie:
  2. incendier:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor incendie (Frans) in het Nederlands

incendie:

incendie [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'incendie (feu)
    het vuur; de brand; de fik
    • vuur [het ~] zelfstandig naamwoord
    • brand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • fik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. l'incendie (feu d'appartement)
    de binnenbrand
  3. l'incendie (mer de feu; flammes; feu)
    de vuurzee; de vlammenzee
  4. l'incendie
    de brand
    • brand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor incendie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenbrand feu d'appartement; incendie
brand feu; incendie
fik feu; incendie
vlammenzee feu; flammes; incendie; mer de feu
vuur feu; incendie ardeur; embrasement; ferveur; feu; feu de bois; fougue; passion; pulsion sexuelle; verve; zèle; élan
vuurzee feu; flammes; incendie; mer de feu

Synoniemen voor "incendie":


Wiktionary: incendie

incendie
noun
  1. réaction de combustion, feu non maîtriser dans le temps et l’espace conduisant à l’embrasement d’un édifice, d’une maison, d’une forêt, etc.
Cross Translation:
FromToVia
• incendie → vuurzee; vlammenzee ↔ conflagration — a large, ferocious, and destructive fire
• incendie → brand ↔ fire — occurrence of fire in a certain place
• incendie → inferno; vuurzee ↔ inferno — large fire
• incendie → brand ↔ Feuer — Vernichtung durch Flammen

incendier:

incendier werkwoord (incendie, incendies, incendions, incendiez, )

  1. incendier (incinérer; brûler)
    verbranden; verassen; cremeren
    • verbranden werkwoord (verbrand, verbrandt, verbrandde, verbrandden, verbrand)
    • verassen werkwoord
    • cremeren werkwoord (cremeer, cremeert, cremeerde, cremeerden, gecremeerd)
  2. incendier (brûler complètement; réduire en cendres; être détruit par un incendie; dévaster par le feu; se consumer)
    afbranden; platbranden; leegbranden; uitbranden
    • afbranden werkwoord (brand af, brandt af, brandde af, brandden af, afgebrand)
    • platbranden werkwoord (brand plat, brandt plat, brandde plat, brandden plat, plat gebrand)
    • leegbranden werkwoord
    • uitbranden werkwoord (brand uit, brandt uit, brandde uit, brandden uit, uitgebrand)
  3. incendier (stigmatiser; marquer; brûler; )
    branden; markeren; brandmerken; inbranden; van stigma's voorzien
    • branden werkwoord (brand, brandt, brandde, brandden, gebrand)
    • markeren werkwoord (markeer, markeert, markeerde, markeerden, gemarkeerd)
    • brandmerken werkwoord (brandmerk, brandmerkt, brandmerkte, brandmerkten, gebrandmerkt)
    • inbranden werkwoord (brand in, brandt in, brandde in, brandden in, ingebrand)
    • van stigma's voorzien werkwoord (voorzie van stigma's, voorziet van stigma's, voorzag van stigma's, voorzagen van stigma's, van stigma's voorzien)
  4. incendier (sonner les cloches à; engueuler; enguirlander)
    uitschelden; uitkafferen; uitvloeken; uitfoeteren
    • uitschelden werkwoord (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
    • uitkafferen werkwoord (kaffer uit, kaffert uit, kafferde uit, kafferden uit, uitgekafferd)
    • uitvloeken werkwoord
    • uitfoeteren werkwoord (foeter uit, foetert uit, foeterde uit, foeterden uit, uitgefoeterd)

Conjugations for incendier:

Présent
  1. incendie
  2. incendies
  3. incendie
  4. incendions
  5. incendiez
  6. incendient
imparfait
  1. incendiais
  2. incendiais
  3. incendiait
  4. incendiions
  5. incendiiez
  6. incendiaient
passé simple
  1. incendiai
  2. incendias
  3. incendia
  4. incendiâmes
  5. incendiâtes
  6. incendièrent
futur simple
  1. incendierai
  2. incendieras
  3. incendiera
  4. incendierons
  5. incendierez
  6. incendieront
subjonctif présent
  1. que j'incendie
  2. que tu incendies
  3. qu'il incendie
  4. que nous incendiions
  5. que vous incendiiez
  6. qu'ils incendient
conditionnel présent
  1. incendierais
  2. incendierais
  3. incendierait
  4. incendierions
  5. incendieriez
  6. incendieraient
passé composé
  1. ai incendié
  2. as incendié
  3. a incendié
  4. avons incendié
  5. avez incendié
  6. ont incendié
divers
  1. incendie!
  2. incendiez!
  3. incendions!
  5. incendié
  6. incendiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor incendier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
branden fait de brûler
verbranden brûler; réduire en cendres
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbranden brûler complètement; dévaster par le feu; incendier; réduire en cendres; se consumer; être détruit par un incendie
branden brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer brûler; flamber; graver; griller; roussir
brandmerken brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer
cremeren brûler; incendier; incinérer
inbranden brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer brûler dans
leegbranden brûler complètement; dévaster par le feu; incendier; réduire en cendres; se consumer; être détruit par un incendie
markeren brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer marquer; mettre en surbrillance; surlignage; surligner
platbranden brûler complètement; dévaster par le feu; incendier; réduire en cendres; se consumer; être détruit par un incendie
uitbranden brûler complètement; dévaster par le feu; incendier; réduire en cendres; se consumer; être détruit par un incendie brûler
uitfoeteren engueuler; enguirlander; incendier; sonner les cloches à
uitkafferen engueuler; enguirlander; incendier; sonner les cloches à
uitschelden engueuler; enguirlander; incendier; sonner les cloches à injurier; insulter; invectiver; proférer des injures; râler contre; se disputer; se quereller; tempêter contre qn; traiter quelqu'un de tous les noms; vociférer contre qn.
uitvloeken engueuler; enguirlander; incendier; sonner les cloches à
van stigma's voorzien brûler; distiller; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer
verassen brûler; incendier; incinérer
verbranden brûler; incendier; incinérer

Synoniemen voor "incendier":


Verwante vertalingen van incendie







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0487 seconde
Page rendered in 1.0 seconds