Frans

Uitgebreide vertaling voor hisse (Frans) in het Nederlands

hisser:

hisser werkwoord (hisse, hisses, hissons, hissez, )

  1. hisser (lever; élever; soulever; monter)
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
    heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • tillen werkwoord (til, tilt, tilde, tilden, getild)
    • omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • omhoogheffen werkwoord (hef omhoog, heft omhoog, hief omhoog, hieven omhoog, omhooggeheven)
    optillen
    – omhoog brengen 1
    • optillen werkwoord (til op, tilt op, tilde op, tilden op, opgetild)
      • hij tilde de zware stoel op1
  2. hisser (lever; soulever)
    opheffen; heffen; hijsen; omhoog heffen
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • heffen werkwoord (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • hijsen werkwoord (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • omhoog heffen werkwoord
  3. hisser (gréer; lever)
    met een takel ophijsen; takelen
  4. hisser (lever)
    hijsen; ophijsen
    • hijsen werkwoord (hijs, hijst, hees, hesen, gehesen)
    • ophijsen werkwoord (hijs op, hijst op, hees op, hesen op, opgehesen)
  5. hisser (lever)
  6. hisser (guinder)
    v. takelwerk voorzien
    • v. takelwerk voorzien werkwoord (voorzie van takelwerk, voorziet van takelwerk, voorzag van takelwerk, voorzagen van takelwerk, van takelwerk voorzien)
  7. hisser (tirer vers le haut; tirer; remonter)
    omhoogtrekken
    • omhoogtrekken werkwoord (trek omhoog, trekt omhoog, trok omhoog, trokken omhoog, omhooggetrokken)
  8. hisser (lever; monter; soulever; tirer vers le haut)
    omhoogrukken
    • omhoogrukken werkwoord (ruk omhoog, rukt omhoog, rukte omhoog, rukten omhoog, omhooggerukt)

Conjugations for hisser:

Présent
  1. hisse
  2. hisses
  3. hisse
  4. hissons
  5. hissez
  6. hissent
imparfait
  1. hissais
  2. hissais
  3. hissait
  4. hissions
  5. hissiez
  6. hissaient
passé simple
  1. hissai
  2. hissas
  3. hissa
  4. hissâmes
  5. hissâtes
  6. hissèrent
futur simple
  1. hisserai
  2. hisseras
  3. hissera
  4. hisserons
  5. hisserez
  6. hisseront
subjonctif présent
  1. que je hisse
  2. que tu hisses
  3. qu'il hisse
  4. que nous hissions
  5. que vous hissiez
  6. qu'ils hissent
conditionnel présent
  1. hisserais
  2. hisserais
  3. hisserait
  4. hisserions
  5. hisseriez
  6. hisseraient
passé composé
  1. ai hissé
  2. as hissé
  3. a hissé
  4. avons hissé
  5. avez hissé
  6. ont hissé
divers
  1. hisse!
  2. hissez!
  3. hissons!
  4. hissé
  5. hissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor hisser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lichten lumières
opheffen abrogation; action de révoquer; cessation; dédit; révocation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heffen hisser; lever; monter; soulever; élever lever; soulever; élever
hieuwen hisser; lever
hieven hisser; lever
hijsen hisser; lever; soulever
lichten hisser; lever; monter; soulever; élever aliéner; briller; chasser; commencer à faire jour; donner des éclairs; décharger; expulser; faire des éclairs; faire la levée; foudroyer; fulgurer; jaillir; lever; lever les lettres; monter; provoquer un éclat de lumière; renvoyer; repousser; se débarrasser de; se lever; soulever; tirer vers le haut; écarter; éloigner
met een spil omhoogwerken hisser; lever
met een takel ophijsen gréer; hisser; lever
omhoog brengen hisser; lever; monter; soulever; élever
omhoog heffen hisser; lever; soulever
omhoogheffen hisser; lever; monter; soulever; élever lever; monter; s'élever; se soulever; soulever
omhoogrukken hisser; lever; monter; soulever; tirer vers le haut
omhoogtrekken hisser; remonter; tirer; tirer vers le haut
opheffen hisser; lever; monter; soulever; élever abolir; annihiler; annuler; briser; dissoudre; déboutonner; décrocher; dénouer; déroger; détruire; fermer; interrompre; lever; liquider; rompre; résilier; résoudre; supprimer; transgresser
ophijsen hisser; lever
optillen hisser; lever; monter; soulever; élever
takelen gréer; hisser; lever
tillen hisser; lever; monter; soulever; élever berner; duper; escroquer; rouler; soutirer; tromper
v. takelwerk voorzien guinder; hisser

Synoniemen voor "hisser":


Wiktionary: hisser

hisser
verb
  1. Élever, hausser une voile ou un pavillon
hisser
verb
  1. iets in opwaartse richting trekken, al dan niet middels een katrol

Cross Translation:
FromToVia
hisser heffen heave — An effort to raise something, as a weight, or one's self, or to move something heavy
hisser opheffen; hijsen; heffen; tillen; optillen heft — to lift
hisser optillen; hijsen; ophijsen hoist — transitive: to raise; to lift; to elevate
hisser hijsen hissen — (transitiv) eine Flagge oder ein Segel am Mast nach oben ziehen