Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. handicap:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor handicap (Frans) in het Nederlands

handicap:

handicap [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'handicap (manque; défaut; anomalie; imperfection; infirmité)
    de handicap; de afwijking; het gebrek
    • handicap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afwijking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'handicap (infirmité; manque)
    de handicap; het gebrek; het lichaamsgebrek

Vertaal Matrix voor handicap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwijking anomalie; défaut; handicap; imperfection; infirmité; manque aberration; écart
gebrek anomalie; défaut; handicap; imperfection; infirmité; manque absence; avarie; besoin; disette; dommage; défaillance; défaut; déficience; déficit; dérangement; erreur; faiblesse; frugalité; impuissance; infortune; insuffisance; lacune; manque; misère; panne; pauvreté; pénurie; rareté; sensibilité
handicap anomalie; défaut; handicap; imperfection; infirmité; manque
lichaamsgebrek handicap; infirmité; manque

Synoniemen voor "handicap":


Wiktionary: handicap


Cross Translation:
FromToVia
handicap handicap handicap — disadvantage, in particular physical or mental disadvantages of people
handicap handicap impairment — result of being impaired

Computer vertaling door derden: