Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal guide

Vertaal guide van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. guide:
  2. guider:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor guide (Frans) in het Nederlands

guide:

guide [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le guide (personne qui sert de guide; mentor; patron; )
    de gids; de begeleider; de loods; de leidsman
    • gids [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • begeleider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • loods [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • leidsman [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le guide (guide touristique)
    de gids; de reisgids; de reisleider; de reisleidster
    • gids [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • reisgids [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • reisleider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • reisleidster [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. le guide (tuteur; manager; mentor)
    de gids; reisbegeleider
  4. le guide (tuteur; mentor)
    de begeleider; de mentor
    • begeleider [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mentor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. le guide (mode d'emploi; manuel; instructions)
    de gebruiksaanwijzing; het handboek; de leidraad; de instructies; de aanwijzingen
  6. le guide (manuel)
    de handleiding; de wegwijzer
  7. le guide
    de gids; informatieboek
  8. le guide
    het handboek
    • handboek [het ~] zelfstandig naamwoord
  9. le guide (accompagnatrice)
    de begeleidster
  10. le guide (celui qui guide les visiteurs)
    rondleider
  11. le guide (guide touristique; brochure touristique; journal de voyage; itinéraire de voyage)
    de reisgids; de reiswijzer; het reisboek

guide [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la guide (collier; laisse; lisière; )
    de leiband; de halsband
    • leiband [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • halsband [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la guide (scout)
    de padvindster

Vertaal Matrix voor guide:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwijzingen guide; instructions; manuel; mode d'emploi indications; instructions; mode d'emploi
begeleider guide; mentor; modèle; parrain; patron; personne qui sert de guide; protecteur; tuteur
begeleidster accompagnatrice; guide
gebruiksaanwijzing guide; instructions; manuel; mode d'emploi mode d'emploi; notice
gids guide; guide touristique; manager; mentor; modèle; parrain; patron; personne qui sert de guide; protecteur; tuteur livret d'instructions; notice explicative
halsband bride; collier; guide; guides; laisse; lisière; rêne
handboek guide; instructions; manuel; mode d'emploi
handleiding guide; manuel instruction; manuel
informatieboek guide
instructies guide; instructions; manuel; mode d'emploi indications; instructions; mode d'emploi
leiband bride; collier; guide; guides; laisse; lisière; rêne
leidraad guide; instructions; manuel; mode d'emploi livret d'instructions; notice explicative
leidsman guide; mentor; modèle; parrain; patron; personne qui sert de guide; protecteur chef d'équipe; contremaître; patron
loods guide; mentor; modèle; parrain; patron; personne qui sert de guide; protecteur baraque; baraque de chantier; cabine; chaumière; décharge; grange; hangar; remise
mentor guide; mentor; tuteur
padvindster guide; scout
reisbegeleider guide; manager; mentor; tuteur
reisboek brochure touristique; guide; guide touristique; itinéraire de voyage; journal de voyage
reisgids brochure touristique; guide; guide touristique; itinéraire de voyage; journal de voyage guide touristique
reisleider guide; guide touristique
reisleidster guide; guide touristique
reiswijzer brochure touristique; guide; guide touristique; itinéraire de voyage; journal de voyage
rondleider celui qui guide les visiteurs; guide
wegwijzer guide; manuel

Synoniemen voor "guide":


Wiktionary: guide

Cross Translation:
FromToVia
• guide → gids ↔ guide — someone who guides, especially someone hired to show people around a place

guide vorm van guider:

guider werkwoord (guide, guides, guidons, guidez, )

  1. guider (mener; conduire; diriger; entraîner; balayer)
    leiden; begeleiden; voeren; meevoeren
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • begeleiden werkwoord (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • voeren werkwoord (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
    • meevoeren werkwoord (voer mee, voert mee, voerde mee, voerden mee, meegevoerd)
  2. guider (piloter à travers; diriger)
    erdoor loodsen
    • erdoor loodsen werkwoord (loods erdoor, loodst erdoor, loodste erdoor, loodsten erdoor, erdoor geloodst)

Conjugations for guider:

Présent
  1. guide
  2. guides
  3. guide
  4. guidons
  5. guidez
  6. guident
imparfait
  1. guidais
  2. guidais
  3. guidait
  4. guidions
  5. guidiez
  6. guidaient
passé simple
  1. guidai
  2. guidas
  3. guida
  4. guidâmes
  5. guidâtes
  6. guidèrent
futur simple
  1. guiderai
  2. guideras
  3. guidera
  4. guiderons
  5. guiderez
  6. guideront
subjonctif présent
  1. que je guide
  2. que tu guides
  3. qu'il guide
  4. que nous guidions
  5. que vous guidiez
  6. qu'ils guident
conditionnel présent
  1. guiderais
  2. guiderais
  3. guiderait
  4. guiderions
  5. guideriez
  6. guideraient
passé composé
  1. ai guidé
  2. as guidé
  3. a guidé
  4. avons guidé
  5. avez guidé
  6. ont guidé
divers
  1. guide!
  2. guidez!
  3. guidons!
  5. guidé
  6. guidant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor guider:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voeren affouragement; alimentation; nourrissage; nutrition; valeur nutrionnelle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begeleiden balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener accompagner; chaperonner; conduire; emmener; escorter; mener; reconduire
erdoor loodsen diriger; guider; piloter à travers
leiden balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener administrer; avoir le commandement; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; ordonner; piloter; présider
meevoeren balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener
voeren balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener alimenter; donner à manger; nourrir

Synoniemen voor "guider":


Wiktionary: guider

guider
verb
  1. accompagner quelqu’un pour lui montrer le chemin.
Cross Translation:
FromToVia
• guider → samendrijven; drijven ↔ drive — herd (animals) in a particular direction
• guider → leiden ↔ lead — guide or conduct with the hand, or by means of some physical contact connection
• guider → leiden ↔ lead — guide or conduct in a certain course

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van guide







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1026 seconde
Page rendered in 1.0 seconds