Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal gueule

Vertaal gueule van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gueule:
  2. gueuler:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor gueule (Frans) in het Nederlands

gueule:

gueule [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la gueule (museau; bec)
    de bek; de smoel; de muil; de waffel; het smoelwerk
    • bek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smoel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • waffel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smoelwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la gueule (trogne; frimousse)
    porum; de smoel; de snuit; het bakkes; ponum; de tronie; het smoelwerk; de snoet
    • porum [znw.] zelfstandig naamwoord
    • smoel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • snuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bakkes [het ~] zelfstandig naamwoord
    • ponum [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tronie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • smoelwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • snoet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. la gueule
    de lazer
    • lazer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. la gueule
    de lazerij
    • lazerij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. la gueule (clapet; bec; museau)
    de tater
    • tater [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. la gueule (bec; museau; groin)
    grote mond hebben; brutaal zijn

Vertaal Matrix voor gueule:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakkes frimousse; gueule; trogne
bek bec; gueule; museau
brutaal zijn bec; groin; gueule; museau
grote mond hebben bec; groin; gueule; museau
lazer gueule
lazerij gueule
muil bec; gueule; museau pantoufle
ponum frimousse; gueule; trogne
porum frimousse; gueule; trogne
smoel bec; frimousse; gueule; museau; trogne
smoelwerk bec; frimousse; gueule; museau; trogne
snoet frimousse; gueule; trogne
snuit frimousse; gueule; trogne
tater bec; clapet; gueule; museau
tronie frimousse; gueule; trogne
waffel bec; gueule; museau

Synoniemen voor "gueule":


Wiktionary: gueule

gueule
noun
  1. bouche chez les animaux carnassiers, chez certains poissons et certains gros reptiles.
gueule
noun
  1. 2
Cross Translation:
FromToVia
• gueule → bakkes ↔ face — slang: the mouth
• gueule → muil; smoel ↔ gob — slang: mouth
• gueule → smoelwerk ↔ mug — (slang) the face
• gueule → klep ↔ trap — slang: mouth
• gueule → muil; snuit ↔ Maul — Körperöffnung bei Tieren, durch die Nahrung aufgenommen wird
• gueule → smoel ↔ Maul — umgangssprachlich, abwertend: der menschliche Mund

gueule vorm van gueuler:

gueuler werkwoord (gueule, gueules, gueulons, gueulez, )

  1. gueuler (crier; tempéter; hurler; )
    schreeuwen; gillen; krijsen
    • schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)
    • gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
  2. gueuler (hurler; crier; brailler; bêler)
    brullen; blèren
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • blèren werkwoord (blèr, blèrt, blèrde, blèrden, geblèrd)
  3. gueuler (hurler; crier; vociférer; )
    brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • het uitgillen werkwoord
  4. gueuler (crier; hurler)
    schreeuwen; blaffen; brullen; bulderen
    • schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)
    • blaffen werkwoord (blaf, blaft, blafte, blaften, geblaft)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • bulderen werkwoord (bulder, buldert, bulderde, bulderden, gebulderd)

Conjugations for gueuler:

Présent
  1. gueule
  2. gueules
  3. gueule
  4. gueulons
  5. gueulez
  6. gueulent
imparfait
  1. gueulais
  2. gueulais
  3. gueulait
  4. gueulions
  5. gueuliez
  6. gueulaient
passé simple
  1. gueulai
  2. gueulas
  3. gueula
  4. gueulâmes
  5. gueulâtes
  6. gueulèrent
futur simple
  1. gueulerai
  2. gueuleras
  3. gueulera
  4. gueulerons
  5. gueulerez
  6. gueuleront
subjonctif présent
  1. que je gueule
  2. que tu gueules
  3. qu'il gueule
  4. que nous gueulions
  5. que vous gueuliez
  6. qu'ils gueulent
conditionnel présent
  1. gueulerais
  2. gueulerais
  3. gueulerait
  4. gueulerions
  5. gueuleriez
  6. gueuleraient
passé composé
  1. ai gueulé
  2. as gueulé
  3. a gueulé
  4. avons gueulé
  5. avez gueulé
  6. ont gueulé
divers
  1. gueule!
  2. gueulez!
  3. gueulons!
  5. gueulé
  6. gueulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor gueuler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gillen cris; hurlements
schreeuwen cris; hurlements
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaffen crier; gueuler; hurler crier fort; glapir; japper; tempêter; tonner; tonner contre
blèren brailler; bêler; crier; gueuler; hurler brailler
brullen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer beugler; brailler; chialer; criailler; crier; crier fort; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; piailler; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir; tempêter; tonner; tonner contre
bulderen crier; gueuler; hurler crier fort; tempêter; tonner; tonner contre
gillen braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter beugler; crier; glapir; hurler; mugir; piailler; rugir
het uitgillen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer
krijsen braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir
schreeuwen braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter crier fort; tempêter; tonner; tonner contre
uitroepen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
uitschreeuwen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer

Synoniemen voor "gueuler":


Verwante vertalingen van gueule







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0694 seconde
Page rendered in 1.0 seconds