Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal grondons

Vertaal grondons van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gronder:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor grondons (Frans) in het Nederlands

gronder:

gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, )

  1. gronder (râler à propos de quelque chose; se plaindre; grogner; )
    kankeren; klagen; mopperen; over iets mopperen; brommen; pruttelen; morren
    • kankeren werkwoord (kanker, kankert, kankerde, kankerden, gekankerd)
    • klagen werkwoord (klaag, klaagt, klaagde, klaagden, geklaagd)
    • mopperen werkwoord (mopper, moppert, mopperde, mopperden, gemopperd)
    • over iets mopperen werkwoord
    • brommen werkwoord (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)
    • pruttelen werkwoord (pruttel, pruttelt, pruttelde, pruttelden, geprutteld)
    • morren werkwoord (mor, mort, morde, morden, gemord)
  2. gronder (mijoter; étouffer; mitonner; bougonner; grommeler)
    op vuur pruttelen; smoren; sudderen; pruttelen; stoffen
    • op vuur pruttelen werkwoord
    • smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
    • sudderen werkwoord (sudder, suddert, sudderde, sudderden, gesudderd)
    • pruttelen werkwoord (pruttel, pruttelt, pruttelde, pruttelden, geprutteld)
    • stoffen werkwoord (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)
  3. gronder (détoner; éclater; faire claquer; tonner)
    knallen
    • knallen werkwoord (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)
  4. gronder (grogner; grommeler)
    grommen
    • grommen werkwoord (grom, gromt, gromde, gromden, gegromd)
  5. gronder (hurler; crier; gueuler; )
    brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • het uitgillen werkwoord
  6. gronder (en vouloir à quelqu'un; blâmer; avoir de la rancune; )
    beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven
  7. gronder (réprimander; reprendre; blâmer)
    berispen; terechtwijzen; vermanen
    • berispen werkwoord (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • terechtwijzen werkwoord (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
    • vermanen werkwoord (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
  8. gronder (éclater; retentir)
    klateren
    • klateren werkwoord (klater, klatert, klaterde, klaterden, geklaterd)
  9. gronder (faire rage; tempêter; se déchaîner contre; )
    razen; tekeergaan; tieren; fulmineren
    • razen werkwoord (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • tieren werkwoord (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • fulmineren werkwoord (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)
  10. gronder (faire du tapage; tempêter; fulminer; )
    fulmineren; razen; tekeergaan; tieren; te keer gaan
    • fulmineren werkwoord (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)
    • razen werkwoord (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • tieren werkwoord (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • te keer gaan werkwoord (ga te keer, gaat te keer, ging te keer, gingen te keer, te keer gegaan)
  11. gronder (grogner; ronchonner; grommeler; rouspéter)
    knorrend geluid maken; knorren

Conjugations for gronder:

Présent
  1. gronde
  2. grondes
  3. gronde
  4. grondons
  5. grondez
  6. grondent
imparfait
  1. grondais
  2. grondais
  3. grondait
  4. grondions
  5. grondiez
  6. grondaient
passé simple
  1. grondai
  2. grondas
  3. gronda
  4. grondâmes
  5. grondâtes
  6. grondèrent
futur simple
  1. gronderai
  2. gronderas
  3. grondera
  4. gronderons
  5. gronderez
  6. gronderont
subjonctif présent
  1. que je gronde
  2. que tu grondes
  3. qu'il gronde
  4. que nous grondions
  5. que vous grondiez
  6. qu'ils grondent
conditionnel présent
  1. gronderais
  2. gronderais
  3. gronderait
  4. gronderions
  5. gronderiez
  6. gronderaient
passé composé
  1. ai grondé
  2. as grondé
  3. a grondé
  4. avons grondé
  5. avez grondé
  6. ont grondé
divers
  1. gronde!
  2. grondez!
  3. grondons!
  5. grondé
  6. grondant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor gronder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschuldigen accusation
knallen boums; coups; coups secs
kwalijk nemen reproche
laken drap; drap de lit; lin; linge; tapis de table; toile
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwrijven avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; réprouver; vitupérer
berispen blâmer; gronder; reprendre; réprimander admonester; avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
beschuldigen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment accuser; avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; charger; condamner; critiquer; dénoncer; déshonorer; imputer; incriminer; inculper; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; soupçonner; suspecter; vitupérer
blameren avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
brommen bougonner; grogner; grommeler; gronder; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre bourdonner; grommeler; vrombir
brullen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer beugler; brailler; bêler; chialer; criailler; crier; crier fort; feuler; geindre; glapir; gueuler; hurler; mugir; piailler; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir; tempêter; tonner; tonner contre
fulmineren bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer dire des cochonneries; dire des obscénités; faire du tapage; faire rage; fulminer; râler contre
grommen grogner; grommeler; gronder
het uitgillen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer
iemand iets aanrekenen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment
iemand iets verwijten avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir à redire; blâmer; critiquer; en vouloir à quelqu'un; reprocher; réprouver
kankeren bougonner; grogner; grommeler; gronder; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre rouspéter; râler
klagen bougonner; grogner; grommeler; gronder; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre déposer une plainte chez; déposer une réclamation; grogner; gémir; introduire une plainte; pousser des gémissements; rouspéter; réclamer; se lamenter; se lamenter de; se plaindre; se plaindre de
klateren gronder; retentir; éclater
knallen détoner; faire claquer; gronder; tonner; éclater
knorren grogner; grommeler; gronder; ronchonner; rouspéter ronfler; ronronner
knorrend geluid maken grogner; grommeler; gronder; ronchonner; rouspéter
kwalijk nemen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir à redire; blâmer; critiquer; en vouloir à quelqu'un; reprocher; réprouver
laken avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
mopperen bougonner; grogner; grommeler; gronder; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre
morren bougonner; grogner; grommeler; gronder; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre bafouiller; balbutier; baragouiner; bredouiller
nadragen avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer
op vuur pruttelen bougonner; grommeler; gronder; mijoter; mitonner; étouffer
over iets mopperen bougonner; grogner; grommeler; gronder; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre déposer une plainte chez; déposer une réclamation; grogner; gémir; introduire une plainte; pousser des gémissements; rouspéter; réclamer; se lamenter; se lamenter de; se plaindre de
pruttelen bougonner; grogner; grommeler; gronder; mijoter; mitonner; protester; ronchonner; rouscailler; rouspéter; râler à propos de quelque chose; se plaindre; étouffer
razen bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer hurler; tempêter; tonner
smoren bougonner; grommeler; gronder; mijoter; mitonner; étouffer asphyxier; suffoquer; éteindre; étouffer; étouffer quelqu'un; étuver
stoffen bougonner; grommeler; gronder; mijoter; mitonner; étouffer dépoussiérer; enlever la poussière; nettoyer; épousseter; ôter la poussière
sudderen bougonner; grommeler; gronder; mijoter; mitonner; étouffer
te keer gaan bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer
tekeergaan bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer faire rage; fulminer; hurler; injurier; insulter; râler contre; sortir de ses gonds; tempêter; tonner; vociférer
terechtwijzen blâmer; gronder; reprendre; réprimander admonester; réprimander
tieren bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer croître; pousser; prospérer
uitroepen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
uitschreeuwen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
vermanen blâmer; gronder; reprendre; réprimander admonester; réprimander
voor de voeten gooien avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; avoir à redire; blâmer; compromettre; condamner; critiquer; discréditer; déshonorer; en vouloir à quelqu'un; enlever; garder rancune; gronder; jeter quelque chose aux pieds de; prendre; reprocher; retirer; réprimander; réprouver; éprouver du ressentiment avoir de la rancoeur; avoir de la rancune; blâmer; condamner; critiquer; déshonorer; jeter quelque chose aux pieds de; reprocher; réprimander; vitupérer

Synoniemen voor "gronder":


Wiktionary: gronder

gronder
Cross Translation:
FromToVia
• gronder → zuchten ↔ groan — to make a groan
• gronder → huisarrest geven ↔ ground — to require a child to remain at home
• gronder → grommen ↔ growl — to utter a deep guttural sound
• gronder → grommen; knorren ↔ grumble — to make a low growling or rumbling animal noise
• gronder → berispen; uitschelden; afkraken ↔ lambaste — to scold or verbally reprimand
• gronder → verwijten; berispen ↔ rebuke — to criticise harshly; to reprove
• gronder → vloeken ↔ swear — to curse, to use offensive language







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0649 seconde
Page rendered in 1.0 seconds