Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
gronder:
- kankeren; klagen; mopperen; over iets mopperen; brommen; pruttelen; morren; op vuur pruttelen; smoren; sudderen; stoffen; knallen; grommen; brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen; beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven; berispen; terechtwijzen; vermanen; klateren; razen; tekeergaan; tieren; fulmineren; te keer gaan; knorrend geluid maken; knorren
-
Wiktionary:
- gronder → manen, aanmanen, aansporen, berispen, een standje geven, uitkafferen, beknorren, terechtwijzen, verwijten, brullen, bulderen, daveren, loeien, dreigen, bedreigen
- gronder → zuchten, huisarrest geven, grommen, knorren, berispen, uitschelden, afkraken, verwijten, vloeken
Frans
Uitgebreide vertaling voor gronder (Frans) in het Nederlands
gronder:
gronder werkwoord (gronde, grondes, grondons, grondez, grondent, grondais, grondait, grondions, grondiez, grondaient, grondai, grondas, gronda, grondâmes, grondâtes, grondèrent, gronderai, gronderas, grondera, gronderons, gronderez, gronderont)
-
gronder (râler à propos de quelque chose; se plaindre; grogner; grommeler; rouspéter; protester; bougonner; rouscailler; ronchonner)
kankeren; klagen; mopperen; over iets mopperen; brommen; pruttelen; morren-
over iets mopperen werkwoord
-
gronder (mijoter; étouffer; mitonner; bougonner; grommeler)
-
gronder (détoner; éclater; faire claquer; tonner)
-
gronder (grogner; grommeler)
-
gronder (hurler; crier; gueuler; vociférer; japper; faire rage; tonner; mugir; se déchaîner; tousser fort; bouillonner; brailler; fulminer; tempêter; bêler)
brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen-
uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
-
het uitgillen werkwoord
-
gronder (en vouloir à quelqu'un; blâmer; avoir de la rancune; condamner; reprocher; enlever; éprouver du ressentiment; critiquer; prendre; compromettre; réprouver; discréditer; jeter quelque chose aux pieds de; avoir de la rancoeur; avoir à redire; retirer; réprimander; déshonorer; garder rancune)
beschuldigen; iemand iets verwijten; blameren; kwalijk nemen; nadragen; voor de voeten gooien; iemand iets aanrekenen; laken; aanwrijven-
iemand iets verwijten werkwoord
-
kwalijk nemen werkwoord
-
voor de voeten gooien werkwoord
-
iemand iets aanrekenen werkwoord
-
aanwrijven werkwoord
-
gronder (réprimander; reprendre; blâmer)
-
gronder (éclater; retentir)
-
gronder (faire rage; tempêter; se déchaîner contre; hurler; bouillonner; fulminer; mugir; s'emporter; râler contre; crier fort; tonner contre; faire du tapage; lâcher des jurons; se fâcher tout rouge)
-
gronder (faire du tapage; tempêter; fulminer; vociférer; hurler; insulter; bouillonner; injurier; mugir; s'emporter; faire rage; râler contre; crier fort; tonner contre; lâcher des jurons; se fâcher tout rouge; se déchaîner contre)
-
gronder (grogner; ronchonner; grommeler; rouspéter)
Conjugations for gronder:
Présent
- gronde
- grondes
- gronde
- grondons
- grondez
- grondent
imparfait
- grondais
- grondais
- grondait
- grondions
- grondiez
- grondaient
passé simple
- grondai
- grondas
- gronda
- grondâmes
- grondâtes
- grondèrent
futur simple
- gronderai
- gronderas
- grondera
- gronderons
- gronderez
- gronderont
subjonctif présent
- que je gronde
- que tu grondes
- qu'il gronde
- que nous grondions
- que vous grondiez
- qu'ils grondent
conditionnel présent
- gronderais
- gronderais
- gronderait
- gronderions
- gronderiez
- gronderaient
passé composé
- ai grondé
- as grondé
- a grondé
- avons grondé
- avez grondé
- ont grondé
divers
- gronde!
- grondez!
- grondons!
- grondé
- grondant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor gronder:
Synoniemen voor "gronder":
Wiktionary: gronder
gronder
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gronder | → zuchten | ↔ groan — to make a groan |
• gronder | → huisarrest geven | ↔ ground — to require a child to remain at home |
• gronder | → grommen | ↔ growl — to utter a deep guttural sound |
• gronder | → grommen; knorren | ↔ grumble — to make a low growling or rumbling animal noise |
• gronder | → berispen; uitschelden; afkraken | ↔ lambaste — to scold or verbally reprimand |
• gronder | → verwijten; berispen | ↔ rebuke — to criticise harshly; to reprove |
• gronder | → vloeken | ↔ swear — to curse, to use offensive language |