Frans

Uitgebreide vertaling voor grilles (Frans) in het Nederlands

grilles:

grilles [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la grilles (barreau; grille; barreaux; grillage)
    de tralie; de stijl; de spijl
    • tralie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stijl [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • spijl [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la grilles (grillage; grille; barreaux; )
    het traliewerk; de spijlen; de traliën
    • traliewerk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • spijlen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • traliën [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. la grilles
    de roosters
    • roosters [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  4. la grilles (barres; barreaux; barrages; barrières)
    de staven
    • staven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  5. la grilles (barrières; barreaux; barres; barrages; fermetures)
    afsluitbomen; de slagbomen; de sluitbomen

Vertaal Matrix voor grilles:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluitbomen barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grilles
roosters grilles
slagbomen barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grilles
sluitbomen barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grilles
spijl barreau; barreaux; grillage; grille; grilles
spijlen barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grillage; grille; grilles grillage; grille; lattage; lattis
staven barrages; barreaux; barres; barrières; grilles
stijl barreau; barreaux; grillage; grille; grilles façon de vivre; style
tralie barreau; barreaux; grillage; grille; grilles
traliewerk barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grillage; grille; grilles
traliën barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grillage; grille; grilles
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
staven adhérer à; approuver; attester; confirmer; consentir; démontrer; faire ses preuves; faire voir; justifier; manifester; mettre en evidence; montrer; prouver; souscire à; vérifier; établir l'existence de
traliën grillager; griller; treillager

grilles vorm van griller:

griller werkwoord (grille, grilles, grillons, grillez, )

  1. griller (faire cuire; frire; rôtir; poêler)
    bakken
    • bakken werkwoord (bak, bakt, bakte, bakten, gebakken)
  2. griller (griller au barbecue; rôtir; faire cuire; frire; poêler)
    grillen; barbecuen; roosteren; grilleren
    • grillen werkwoord (gril, grilt, grilde, grilden, gegrild)
    • barbecuen werkwoord (barbecue, barbecuet, barbecuede, barbecueden, gebarecued)
    • roosteren werkwoord (rooster, roostert, roosterde, roosterden, geroosterd)
    • grilleren werkwoord (grilleer, grilleert, grilleerde, grilleerden, gegrilleerd)
  3. griller (grillager; treillager)
    traliën
    • traliën werkwoord (tralie, traliet, traliede, tralieden, getralied)
  4. griller (roussir; brûler; flamber)
    branden; verschroeien; zengen; blakeren; verzengen
    • branden werkwoord (brand, brandt, brandde, brandden, gebrand)
    • verschroeien werkwoord (verschroei, verschroeit, verschroeide, verschroeiden, verschroeid)
    • zengen werkwoord (zeng, zengt, zengde, zengden, gezengen)
    • blakeren werkwoord (blaker, blakert, blakerde, blakerden, geblakerd)
    • verzengen werkwoord

Conjugations for griller:

Présent
  1. grille
  2. grilles
  3. grille
  4. grillons
  5. grillez
  6. grillent
imparfait
  1. grillais
  2. grillais
  3. grillait
  4. grillions
  5. grilliez
  6. grillaient
passé simple
  1. grillai
  2. grillas
  3. grilla
  4. grillâmes
  5. grillâtes
  6. grillèrent
futur simple
  1. grillerai
  2. grilleras
  3. grillera
  4. grillerons
  5. grillerez
  6. grilleront
subjonctif présent
  1. que je grille
  2. que tu grilles
  3. qu'il grille
  4. que nous grillions
  5. que vous grilliez
  6. qu'ils grillent
conditionnel présent
  1. grillerais
  2. grillerais
  3. grillerait
  4. grillerions
  5. grilleriez
  6. grilleraient
passé composé
  1. ai grillé
  2. as grillé
  3. a grillé
  4. avons grillé
  5. avez grillé
  6. ont grillé
divers
  1. grille!
  2. grillez!
  3. grillons!
  4. grillé
  5. grillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor griller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakken prisons
branden fait de brûler
traliën barrages; barreaux; barres; barrières; fermetures; grillage; grille; grilles
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakken faire cuire; frire; griller; poêler; rôtir
barbecuen faire cuire; frire; griller; griller au barbecue; poêler; rôtir
blakeren brûler; flamber; griller; roussir
branden brûler; flamber; griller; roussir brûler; distiller; graver; incendier; marquer; marquer d'un trait; munir de stigmates; stigmatiser; torréfier; typer
grillen faire cuire; frire; griller; griller au barbecue; poêler; rôtir
grilleren faire cuire; frire; griller; griller au barbecue; poêler; rôtir
roosteren faire cuire; frire; griller; griller au barbecue; poêler; rôtir
traliën grillager; griller; treillager
verschroeien brûler; flamber; griller; roussir
verzengen brûler; flamber; griller; roussir
zengen brûler; flamber; griller; roussir

Synoniemen voor "griller":


Wiktionary: griller

griller
verb
  1. supplicier par le feu.
griller
verb
  1. in de gloed van een vuur of andere warmtebron gaar laten worden

Cross Translation:
FromToVia
griller poffen rösten — trockenes, fettloses Erhitzen von pflanzlichen Lebensmitteln bei etwa 300 °C
griller roosteren toast — to lightly cook by browning over fire
griller grillen; roosteren; toasten toast — to lightly cook in a kitchen appliance