Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
glisser:
- uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten; glijden; roetsjen; glippen; glibberen; afdalen; landen; neerdalen; neerkomen; naar beneden komen; naar beneden dalen; omlaagkomen; eraf glijden; omlaag glijden; afglijden; naar beneden glijden; toestoppen; floepen; wegglippen; snel bewegen
- Wiktionary:
Frans
Uitgebreide vertaling voor glisser (Frans) in het Nederlands
glisser:
glisser werkwoord (glisse, glisses, glissons, glissez, glissent, glissais, glissait, glissions, glissiez, glissaient, glissai, glissas, glissa, glissâmes, glissâtes, glissèrent, glisserai, glisseras, glissera, glisserons, glisserez, glisseront)
-
glisser (trébucher; déraper; faire un vol plané)
uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten-
uitschuiven werkwoord
-
uitglibberen werkwoord
-
onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
-
wegschieten werkwoord
-
-
glisser (déraper)
-
glisser (faire des glissades)
-
glisser (échapper; glisser entre les mains)
-
glisser (descendre pour atterrir; atterrir; tomber)
afdalen; landen; neerdalen; neerkomen; naar beneden komen; naar beneden dalen; omlaagkomen-
naar beneden komen werkwoord
-
naar beneden dalen werkwoord
-
glisser (glisser jusqu'au bas)
eraf glijden; omlaag glijden; afglijden; naar beneden glijden-
omlaag glijden werkwoord
-
naar beneden glijden werkwoord
-
glisser (passer)
-
glisser (s'échapper; perdre; échapper; échapper à; glisser entre les mains)
-
glisser
snel bewegen-
snel bewegen werkwoord
-
Conjugations for glisser:
Présent
- glisse
- glisses
- glisse
- glissons
- glissez
- glissent
imparfait
- glissais
- glissais
- glissait
- glissions
- glissiez
- glissaient
passé simple
- glissai
- glissas
- glissa
- glissâmes
- glissâtes
- glissèrent
futur simple
- glisserai
- glisseras
- glissera
- glisserons
- glisserez
- glisseront
subjonctif présent
- que je glisse
- que tu glisses
- qu'il glisse
- que nous glissions
- que vous glissiez
- qu'ils glissent
conditionnel présent
- glisserais
- glisserais
- glisserait
- glisserions
- glisseriez
- glisseraient
passé composé
- ai glissé
- as glissé
- a glissé
- avons glissé
- avez glissé
- ont glissé
divers
- glisse!
- glissez!
- glissons!
- glissé
- glissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor glisser:
Synoniemen voor "glisser":
Wiktionary: glisser
glisser
Cross Translation:
verb
glisser
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• glisser | → slepen; schuiven | ↔ slide — to cause to move in contact with a surface |
• glisser | → glijden | ↔ slide — to move in continuous contact with a surface |
• glisser | → glijden | ↔ slide — to move with low friction |
• glisser | → uitglijden | ↔ slide — to lose balance |
• glisser | → slippen; uitglijden; falen | ↔ slip — to lose one's traction |