Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal glapir

Vertaal glapir van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. glapir:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor glapir (Frans) in het Nederlands

glapir:

glapir werkwoord (glapis, glapit, glapissons, glapissez, )

  1. glapir (japper)
    blaffen; keffen
    • blaffen werkwoord (blaf, blaft, blafte, blaften, geblaft)
    • keffen werkwoord (kef, keft, kefte, keften, gekeft)
  2. glapir (pleurer; crier; hurler; )
    huilen; brullen; krijsen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
  3. glapir (piailler; mugir; crier; )
    janken; brullen; gillen
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)
  4. glapir (crier; hurler; mugir)
    uitgillen; uitkrijsen
    • uitgillen werkwoord (gil uit, gilt uit, gilde uit, gilden uit, uitgegild)
    • uitkrijsen werkwoord (krijs uit, krijst uit, krijste uit, krijsten uit, uitgekrijst)
  5. glapir (pleurer; verser des larmes; gémir; )
    huilen; schreien
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • schreien werkwoord (schrei, schreit, schreide, schreiden, geschreid)
  6. glapir (rire aux éclats; hurler; geindre)
    uitgieren

Conjugations for glapir:

Présent
  1. glapis
  2. glapis
  3. glapit
  4. glapissons
  5. glapissez
  6. glapissent
imparfait
  1. glapissais
  2. glapissais
  3. glapissait
  4. glapissions
  5. glapissiez
  6. glapissaient
passé simple
  1. glapis
  2. glapis
  3. glapit
  4. glapîmes
  5. glapîtes
  6. glapirent
futur simple
  1. glapirai
  2. glapiras
  3. glapira
  4. glapirons
  5. glapirez
  6. glapiront
subjonctif présent
  1. que je glapisse
  2. que tu glapisses
  3. qu'il glapisse
  4. que nous glapissions
  5. que vous glapissiez
  6. qu'ils glapissent
conditionnel présent
  1. glapirais
  2. glapirais
  3. glapirait
  4. glapirions
  5. glapiriez
  6. glapiraient
passé composé
  1. ai glapi
  2. as glapi
  3. a glapi
  4. avons glapi
  5. avez glapi
  6. ont glapi
divers
  1. glapis!
  2. glapissez!
  3. glapissons!
  5. glapi
  6. glapissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor glapir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gillen cris; hurlements
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blaffen glapir; japper crier; crier fort; gueuler; hurler; tempêter; tonner; tonner contre
brullen beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; piailler; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir bouillonner; brailler; bêler; crier; crier fort; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tonner contre; tousser fort; vociférer
gillen beugler; crier; glapir; hurler; mugir; piailler; rugir braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter
huilen beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; gémir; hurler; larmoyer; mugir; piailler; pleurer; pleurer misère; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir; verser des larmes gémir; larmoyer; pleurer; pleurnicher; répandre des larmes; sangloter; verser des pleurs
janken beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; piailler; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir beugler; blatérer; bramer; bêler; feuler; gémir; hurler; larmoyer; pleurer; pleurnicher; répandre des larmes; sangloter; verser des pleurs
keffen glapir; japper
krijsen beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter
schreien chialer; geindre; glapir; gémir; larmoyer; piailler; pleurer; pleurer misère; pleurnicher; verser des larmes
uitgieren geindre; glapir; hurler; rire aux éclats
uitgillen crier; glapir; hurler; mugir criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
uitkrijsen crier; glapir; hurler; mugir criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer

Synoniemen voor "glapir":


Wiktionary: glapir

glapir
verb
  1. luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0350 seconde
Page rendered in 1.0 seconds