Frans

Uitgebreide vertaling voor gifle (Frans) in het Nederlands

gifle:

gifle [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la gifle (claque; coup; tape)
    de klap; harde slag
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • harde slag [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. la gifle (claque; coup)
    jens; de klap; de tik; toegebrachte klap; de knal; de lel; de dreun; de mep
    • jens [znw.] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la gifle (torgnole; baffe; pain; )
    de opdonder; de muilpeer; de mep; de stoot; de klap; de hengst; de peut; de oplawaai; de opduvel; de lel
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hengst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oplawaai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opduvel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. la gifle (claque; coup; petit coup; tape)
    de klap; toegebrachte klap; de tik; de lel; de klop; de mep
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toegebrachte klap [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. la gifle
    de kaakslag; de muilpeer
    • kaakslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. la gifle (claque)
    de oorveeg
    • oorveeg [de ~] zelfstandig naamwoord
  7. la gifle (soufflet; claque; calotte)
    de muilpeer; de mep; de veeg; de oorvijg
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • veeg [de ~] zelfstandig naamwoord
    • oorvijg [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gifle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dreun claque; coup; gifle boum; choc; claque; coup; coup de poing; coup violent; fracas; grondement; lourde chute; torgnole; éclat
harde slag claque; coup; gifle; tape
hengst baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole cheval entier; étalon
jens claque; coup; gifle
kaakslag gifle
klap baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; tape; torgnole babillage; bavardage; bavardages; boum; calomnie; cancan; causeries; causettes; chataîgne; choc; clabaudage; commérage; commérages; coup; coup violent; fracas; gnon; grondement; lourde chute; marron; papotage; racontars; radotages; ragot; ragots; éclat
klop claque; coup; gifle; petit coup; tape
knal claque; coup; gifle boum; choc; coup; coup violent; déflagration; détonation; explosion; fracas; grondement; lourde chute; éclat
lel baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; tape; torgnole lobe; lobule; peloton
mep baffe; beigne; calotte; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; soufflet; tape; torgnole
muilpeer baffe; beigne; calotte; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; soufflet; torgnole
oorveeg claque; gifle
oorvijg calotte; claque; gifle; soufflet
opdonder baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole claque; coup; coup de poing; torgnole
opduvel baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole
oplawaai baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole
peut baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole chataîgne; essence de térébenthine; gnon; marron; térébenthine
stoot baffe; beigne; claque; coup; coup dur; gifle; heurt; pain; petit coup; torgnole butoir; cahot; chataîgne; choc; coup; coup de pouce; gnon; heurt; impulsion; marron; mouvement brusque; petit coup; poussée; saccade; secousse; à-coup
tik claque; coup; gifle; petit coup; tape
toegebrachte klap claque; coup; gifle; petit coup; tape
veeg calotte; claque; gifle; soufflet

Synoniemen voor "gifle":


Wiktionary: gifle


Cross Translation:
FromToVia
gifle mep; klets slap — A blow.
gifle muilpeer; oorvijg slap in the face — slap in the face or on the cheek

gifler:

gifler werkwoord (gifle, gifles, giflons, giflez, )

  1. gifler (administrer une gifle)

Conjugations for gifler:

Présent
  1. gifle
  2. gifles
  3. gifle
  4. giflons
  5. giflez
  6. giflent
imparfait
  1. giflais
  2. giflais
  3. giflait
  4. giflions
  5. gifliez
  6. giflaient
passé simple
  1. giflai
  2. giflas
  3. gifla
  4. giflâmes
  5. giflâtes
  6. giflèrent
futur simple
  1. giflerai
  2. gifleras
  3. giflera
  4. giflerons
  5. giflerez
  6. gifleront
subjonctif présent
  1. que je gifle
  2. que tu gifles
  3. qu'il gifle
  4. que nous giflions
  5. que vous gifliez
  6. qu'ils giflent
conditionnel présent
  1. giflerais
  2. giflerais
  3. giflerait
  4. giflerions
  5. gifleriez
  6. gifleraient
passé composé
  1. ai giflé
  2. as giflé
  3. a giflé
  4. avons giflé
  5. avez giflé
  6. ont giflé
divers
  1. gifle!
  2. giflez!
  3. giflons!
  4. giflé
  5. giflant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor gifler:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
een klap in het gezicht verkopen administrer une gifle; gifler

Synoniemen voor "gifler":


Wiktionary: gifler


Cross Translation:
FromToVia
gifler meppen; kletsen slap — to give a slap

Verwante vertalingen van gifle