Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- germer:
-
Wiktionary:
- germer → kiemen, ontkiemen, opkomen
- germer → ontspruiten, laten ontkiemen
Frans
Uitgebreide vertaling voor germer (Frans) in het Nederlands
germer:
germer werkwoord (germe, germes, germons, germez, germent, germais, germait, germions, germiez, germaient, germai, germas, germa, germâmes, germâtes, germèrent, germerai, germeras, germera, germerons, germerez, germeront)
-
germer (prendre sa source; naître de; pousser)
uitkomen; voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten-
voortkomen uit werkwoord
-
germer (pousser; s'épanouir)
-
germer (descendre de; venir de; provenir de; être originaire de; provenir; être issu de)
voortkomen; afstammen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten; spruiten-
afkomstig zijn werkwoord (ben afkomstig, bent afkomstig, is afkomstig, was afkomstig, waren afkomstig, afkomstig geweest)
Conjugations for germer:
Présent
- germe
- germes
- germe
- germons
- germez
- germent
imparfait
- germais
- germais
- germait
- germions
- germiez
- germaient
passé simple
- germai
- germas
- germa
- germâmes
- germâtes
- germèrent
futur simple
- germerai
- germeras
- germera
- germerons
- germerez
- germeront
subjonctif présent
- que je germe
- que tu germes
- qu'il germe
- que nous germions
- que vous germiez
- qu'ils germent
conditionnel présent
- germerais
- germerais
- germerait
- germerions
- germeriez
- germeraient
passé composé
- ai germé
- as germé
- a germé
- avons germé
- avez germé
- ont germé
divers
- germe!
- germez!
- germons!
- germé
- germant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor germer:
Synoniemen voor "germer":
Wiktionary: germer
germer
germer
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• germer | → ontspruiten | ↔ sprout — to grow, to germinate |
• germer | → laten ontkiemen | ↔ sprout — to cause to grow from a seed |