Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal gazouiller

Vertaal gazouiller van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gazouiller:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor gazouiller (Frans) in het Nederlands

gazouiller:

gazouiller werkwoord (gazouille, gazouilles, gazouillons, gazouillez, )

  1. gazouiller (résonner)
    klinken; klank voortbrengen
    luiden
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    • luiden werkwoord (luid, luidt, luidde, luidden, geluid)
      • de klok luidt1
  2. gazouiller (ramager)
    kwelen
    • kwelen werkwoord (kweel, kweelt, kweelde, kweelden, gekweeld)
  3. gazouiller (ramager; babiller; chanter joyeusement)
    tjilpen; kwetteren; kwinkeleren
    • tjilpen werkwoord (tjilp, tjilpt, tjilpte, tjilpten, getjilpt)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • kwinkeleren werkwoord (kwinkeleer, kwinkeleert, kwinkeleerde, kwinkeleerden, gekwinkeleerd)
  4. gazouiller (bruire; crépiter; frémir; )
    ritselen; knisperen
    • ritselen werkwoord (ritsel, ritselt, ritselde, ritselden, geritseld)
    • knisperen werkwoord (knisper, knispert, knisperde, knisperden, geknisperd)
  5. gazouiller (bafouiller; balbutier; bredouiller; baragouiner)
    lallen; bazelen; wauwelen
    • lallen werkwoord (lal, lalt, lalde, lalden, gelald)
    • bazelen werkwoord (bazel, bazelt, bazelde, bazelden, gebazeld)
    • wauwelen werkwoord (wauwel, wauwelt, wauwelde, wauwelden, gewauweld)
  6. gazouiller (zézayer; chuchoter; murmurer; susurrer; zozoter)
    fluisteren; lispelen; sissen
    • fluisteren werkwoord (fluister, fluistert, fluisterde, fluisterden, gefluisterd)
    • lispelen werkwoord (lispel, lispelt, lispelde, lispelden, gelispeld)
    • sissen werkwoord (sis, sist, siste, sisten, gesist)

Conjugations for gazouiller:

Présent
  1. gazouille
  2. gazouilles
  3. gazouille
  4. gazouillons
  5. gazouillez
  6. gazouillent
imparfait
  1. gazouillais
  2. gazouillais
  3. gazouillait
  4. gazouillions
  5. gazouilliez
  6. gazouillaient
passé simple
  1. gazouillai
  2. gazouillas
  3. gazouilla
  4. gazouillâmes
  5. gazouillâtes
  6. gazouillèrent
futur simple
  1. gazouillerai
  2. gazouilleras
  3. gazouillera
  4. gazouillerons
  5. gazouillerez
  6. gazouilleront
subjonctif présent
  1. que je gazouille
  2. que tu gazouilles
  3. qu'il gazouille
  4. que nous gazouillions
  5. que vous gazouilliez
  6. qu'ils gazouillent
conditionnel présent
  1. gazouillerais
  2. gazouillerais
  3. gazouillerait
  4. gazouillerions
  5. gazouilleriez
  6. gazouilleraient
passé composé
  1. ai gazouillé
  2. as gazouillé
  3. a gazouillé
  4. avons gazouillé
  5. avez gazouillé
  6. ont gazouillé
divers
  1. gazouille!
  2. gazouillez!
  3. gazouillons!
  5. gazouillé
  6. gazouillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor gazouiller:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bazelen bafouiller; balbutier; baragouiner; bredouiller; gazouiller
fluisteren chuchoter; gazouiller; murmurer; susurrer; zozoter; zézayer chuchoter; faire des messages basses; murmurer; souffler; susurrer
klank voortbrengen gazouiller; résonner
klinken gazouiller; résonner clouer; coller à; river; riveter
knisperen bruire; crisser; crépiter; froufrouter; frémir; gazouiller; grouiller; grésiller; se froisser; susurrer
kwelen gazouiller; ramager
kwetteren babiller; chanter joyeusement; gazouiller; ramager avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; coasser; dire; discuter; jacasser; jaser; nasiller; papoter; parler; prononcer; raconter
kwinkeleren babiller; chanter joyeusement; gazouiller; ramager
lallen bafouiller; balbutier; baragouiner; bredouiller; gazouiller bafouiller
lispelen chuchoter; gazouiller; murmurer; susurrer; zozoter; zézayer
luiden gazouiller; résonner carillonner; heurter; se cogner; sonner; tinter; téléphoner
ritselen bruire; crisser; crépiter; froufrouter; frémir; gazouiller; grouiller; grésiller; se froisser; susurrer
sissen chuchoter; gazouiller; murmurer; susurrer; zozoter; zézayer
tjilpen babiller; chanter joyeusement; gazouiller; ramager
wauwelen bafouiller; balbutier; baragouiner; bredouiller; gazouiller avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter

Synoniemen voor "gazouiller":


Wiktionary: gazouiller

gazouiller
verb
  1. Faire entendre un chant léger et agréable, parler des petits oiseaux.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0325 seconde
Page rendered in 1.0 seconds