Frugalité in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

frugalité:
- soberheid; eenvoud; simpelheid; schaarste; gebrek; schaarsheid; tekort; krapte; karigheid; schraalheid; poverheid; schamelheid; armzaligheid; pretentieloosheid; bescheidenheid; magerheid; ielheid
Wiktionary:
- frugalité → soberheid, bescheidenheid

Frans

Uitgebreide vertaling voor frugalité (Frans) in het Nederlands

frugalité:

frugalité [la ~] zelfstandig naamwoord

la frugalité (simplicité; pénurie; pauvreté; modération; sobriété; modestie; dépouilement)
de soberheid; de eenvoud; de simpelheid
- soberheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- eenvoud [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- simpelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la frugalité (manque; pénurie; besoin; déficience; déficit; disette; pauvreté; misère; rareté; infortune; absence)
de schaarste; het gebrek; de schaarsheid; het tekort; de krapte
- schaarste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
- schaarsheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tekort [het ~] zelfstandig naamwoord
- krapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la frugalité (mesquinerie; pénurie; pauvreté; misère; modestie; humilité; parcimonie; infortune)
de karigheid; de schraalheid; de poverheid; de schamelheid; de armzaligheid
- karigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schraalheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- poverheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schamelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- armzaligheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la frugalité (simplicité; sobriété; modestie; retenue)
de pretentieloosheid; de bescheidenheid
- pretentieloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bescheidenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la frugalité (maigreur; pauvreté; misère)
de magerheid; ielheid
- magerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ielheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor frugalité:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
armzaligheid	frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
bescheidenheid	frugalité; modestie; retenue; simplicité; sobriété	discrétion; docilité; humilité; modestie
eenvoud	dépouilement; frugalité; modestie; modération; pauvreté; pénurie; simplicité; sobriété	naturel; simplicité
gebrek	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté	anomalie; avarie; besoin; dommage; défaillance; défaut; déficit; dérangement; erreur; faiblesse; handicap; imperfection; impuissance; infirmité; insuffisance; lacune; manque; misère; panne; pauvreté; pénurie; sensibilité
ielheid	frugalité; maigreur; misère; pauvreté
karigheid	frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
krapte	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
magerheid	frugalité; maigreur; misère; pauvreté	maigreur; minceur; pauvreté; rudesse; rugosité
poverheid	frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
pretentieloosheid	frugalité; modestie; retenue; simplicité; sobriété	discrétion; modestie
schaarsheid	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
schaarste	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté	pénurie
schamelheid	frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie
schraalheid	frugalité; humilité; infortune; mesquinerie; misère; modestie; parcimonie; pauvreté; pénurie	aridité; maigreur; pauvreté; rudesse; rugosité; stérilité; sécheresse
simpelheid	dépouilement; frugalité; modestie; modération; pauvreté; pénurie; simplicité; sobriété	candeur; fait d'être bonasse; ignorance; ingénuité; innocence; naïveté; niaiserie; simplicité
soberheid	dépouilement; frugalité; modestie; modération; pauvreté; pénurie; simplicité; sobriété
tekort	absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté	carence; dette; dette auprès de la banque; disette; doit; débit; découvert; défaillance; défaut; défiance; déficit; insuffisance; manque; pénurie