Foutre le camp in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

foutre le camp:
- opflikkeren; oprotten; opkrassen; opzouten; inmaken; inpekelen; inzouten

Frans

Uitgebreide vertaling voor foutre le camp (Frans) in het Nederlands

foutre le camp (ficher le camp)
opflikkeren; oprotten
- opflikkeren werkwoord (flikker op, flikkert op, flikkerde op, flikkerden op, opgeflikkerd)
- oprotten werkwoord
foutre le camp (décamper)
opkrassen
- opkrassen werkwoord (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
foutre le camp (saumurer; saler; refouler; se dissoudre; être dans la saumure; avaler; conserver; confire; décaper; mariner; mettre en conserve; mettre dans la saumure; répandre du sel sur; faire des conserves de)
opzouten; inmaken; inpekelen; inzouten
- opzouten werkwoord (zout op, zoutte op, zoutten op, opgezouten)
- inmaken werkwoord (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
- inpekelen werkwoord (pekel in, pekelt in, pekelde in, pekelden in, ingepekeld)
- inzouten werkwoord (zout in, zoutte in, zoutten in, ingezouten)

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inmaken	avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure	battre à plate couture; confire; conserver; faire des conserves; mettre en conserve; préparer des conserves; surclasser largement
inpekelen	avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
inzouten	avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
opflikkeren	ficher le camp; foutre le camp
opkrassen	décamper; foutre le camp	décamper; ficher le camp; s'en aller; se casser; se retirer
oprotten	ficher le camp; foutre le camp
opzouten	avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure