Flagorneur in het Nederlands vertaald uit het Frans

Frans

Uitgebreide vertaling voor flagorneur (Frans) in het Nederlands

le flagorneur (lèche-bottes; lécheur)
de slijmerd
- slijmerd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le flagorneur (fayot; prétentieux; paillasson; parasite; lèche-bottes; bûcheur; reptile; lécheur; pique-assiette; écornifleur; lécheuse; flagorneuse)
de uitslover
- uitslover [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le flagorneur (lécheur; lèche-bottes; personne qui rampe)
de likker
- likker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le flagorneur (lèche-bottes; flatteur; lécheur)
de strooplikker; de kruiper; de hielenlikker; lage vleier
- strooplikker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- kruiper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- hielenlikker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- lage vleier [znw.] zelfstandig naamwoord
le flagorneur (enjôleur; flatteur; enjôleuse)
de vleier; de strooplikker; de mooiprater
- vleier [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- strooplikker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- mooiprater [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hielenlikker	flagorneur; flatteur; lèche-bottes; lécheur
kruiper	flagorneur; flatteur; lèche-bottes; lécheur
lage vleier	flagorneur; flatteur; lèche-bottes; lécheur
likker	flagorneur; lèche-bottes; lécheur; personne qui rampe
mooiprater	enjôleur; enjôleuse; flagorneur; flatteur
slijmerd	flagorneur; lèche-bottes; lécheur
strooplikker	enjôleur; enjôleuse; flagorneur; flatteur; lèche-bottes; lécheur
uitslover	bûcheur; fayot; flagorneur; flagorneuse; lèche-bottes; lécheur; lécheuse; paillasson; parasite; pique-assiette; prétentieux; reptile; écornifleur
vleier	enjôleur; enjôleuse; flagorneur; flatteur
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
slijmerig	flagorneur; lèche-cul; mielleux; visqueux
stroperig	flagorneur; lèche-cul; mielleux; visqueux	filant; sirupeux; visqueux; épais
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
flemerig	flagorneur; lèche-cul; mielleux; visqueux
flikflooierig	flagorneur; lèche-cul; mielleux; visqueux

adulateur; flatteur; louangeur; adorateur; complimenteur; courtisan; admirateur; idolâtre; fanatique; amoureux; encenseur; cajoleur; caudataire; frotte-manche; hypocrite; obséquieux; glorificateur; laudatif; loueur; thuriféraire; approbateur

flagorneur

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• flagorneur	→ gatlikker; kontlikker; kruiper; pluimstrijker; bruinwerker; vleier	↔ sycophant — one who uses compliments to gain self-serving favor or advantage from another person.