Frans

Uitgebreide vertaling voor fixé (Frans) in het Nederlands

fixé:

fixé bijvoeglijk naamwoord

  1. fixé (attaché; collé)
    verbonden; aangevoegd; gekoppeld; aaneengehecht
  2. fixé (attaché; collé)
    aangehecht; vastgehecht
  3. fixé (concentré)
    geconcentreerd; op één punt gericht
  4. fixé (attaché; lié; noué)
    vastgemaakt
  5. fixé (attaché)
    vastzittend; aan elkaar zittend
  6. fixé (collé)
    aangeplakt
  7. fixé (noué; lié; attaché; enchaîné; amarré)
    vastgebonden; geboeid

Vertaal Matrix voor fixé:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbonden alliances; ligues; unions
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geconcentreerd concentré; fixé concentré; fixe; juste; tendu
verbonden attaché; collé; fixé allié; lié; noué; réuni; unanime; unanimement; uni
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar zittend attaché; fixé
aaneengehecht attaché; collé; fixé
aangehecht attaché; collé; fixé
aangeplakt collé; fixé
aangevoegd attaché; collé; fixé
geboeid amarré; attaché; enchaîné; fixé; lié; noué assujetti; enchaîné; fasciné; intrigué; passionné
gekoppeld attaché; collé; fixé
op één punt gericht concentré; fixé
vastgebonden amarré; attaché; enchaîné; fixé; lié; noué
vastgehecht attaché; collé; fixé
vastgemaakt attaché; fixé; lié; noué
vastzittend attaché; fixé

Synoniemen voor "fixé":


Verwante vertalingen van fixé