Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. filtrer:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor filtrâtes (Frans) in het Nederlands

filtrâtes vorm van filtrer:

filtrer werkwoord (filtre, filtres, filtrons, filtrez, )

  1. filtrer (séparer; tamiser; trier; sélectionner)
    zeven; filteren; doorzijgen; filtreren; ziften
    • zeven werkwoord (zeef, zeeft, zeefde, zeefden, gezeefd)
    • filteren werkwoord (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)
    • doorzijgen werkwoord
    • filtreren werkwoord (filtreer, filtreert, filtreerde, filtreerden, gefiltreerd)
    • ziften werkwoord (zift, ziftte, ziftten, gezift)
  2. filtrer
    uitfilteren
    • uitfilteren werkwoord (filter uit, filtert uit, filterde uit, filterden uit, uitgefilterd)
  3. filtrer
    filteren
    • filteren werkwoord (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)
  4. filtrer (transpirer)
    filteren; doorsijpelen
    • filteren werkwoord (filter, filtert, filterde, filterden, gefilterd)
    • doorsijpelen werkwoord (sijpel door, sijpelt door, sijpelde door, sijpelden door, doorgesijpeld)
  5. filtrer (percer en coulant; percer)
    doorlekken
    • doorlekken werkwoord (lek door, lekt door, lekte door, lekten door, doorgelekt)
  6. filtrer (s'égoutter)
    wegsijpelen
    • wegsijpelen werkwoord (sijpel weg, sijpelt weg, sijpelde weg, sijpelden weg, weggesijpeld)

Conjugations for filtrer:

Présent
  1. filtre
  2. filtres
  3. filtre
  4. filtrons
  5. filtrez
  6. filtrent
imparfait
  1. filtrais
  2. filtrais
  3. filtrait
  4. filtrions
  5. filtriez
  6. filtraient
passé simple
  1. filtrai
  2. filtras
  3. filtra
  4. filtrâmes
  5. filtrâtes
  6. filtrèrent
futur simple
  1. filtrerai
  2. filtreras
  3. filtrera
  4. filtrerons
  5. filtrerez
  6. filtreront
subjonctif présent
  1. que je filtre
  2. que tu filtres
  3. qu'il filtre
  4. que nous filtrions
  5. que vous filtriez
  6. qu'ils filtrent
conditionnel présent
  1. filtrerais
  2. filtrerais
  3. filtrerait
  4. filtrerions
  5. filtreriez
  6. filtreraient
passé composé
  1. ai filtré
  2. as filtré
  3. a filtré
  4. avons filtré
  5. avez filtré
  6. ont filtré
divers
  1. filtre!
  2. filtrez!
  3. filtrons!
  4. filtré
  5. filtrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor filtrer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zeven cribles; passoires
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorlekken filtrer; percer; percer en coulant
doorsijpelen filtrer; transpirer
doorzijgen filtrer; sélectionner; séparer; tamiser; trier
filteren filtrer; sélectionner; séparer; tamiser; transpirer; trier
filtreren filtrer; sélectionner; séparer; tamiser; trier
uitfilteren filtrer
wegsijpelen filtrer; s'égoutter
zeven filtrer; sélectionner; séparer; tamiser; trier
ziften filtrer; sélectionner; séparer; tamiser; trier choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
zeven sept

Synoniemen voor "filtrer":


Wiktionary: filtrer

filtrer
verb
  1. passer par un filtre pour séparer un ou des éléments constituants.
filtrer
verb
  1. (overgankelijk) door een filter tevoorschijn doen komen
  2. door middel van een filter zuiveren of afscheiden