Fidélité in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

fidélité:
- loyaliteit; trouw; getrouwheid; trouwhartigheid; gelovigheid; godsvrucht; godvrezendheid; vroomheid; godvruchtigheid; kerksheid; kerksgezindheid; beeldkwaliteit
Wiktionary:
- fidélité → getrouwheid, trouw, fideliteit
- fidélité → getrouwheid, trouw, loyaliteit, trouwhartigheid, aanhang, loyaal

Frans

Uitgebreide vertaling voor fidélité (Frans) in het Nederlands

la fidélité (loyauté; intégrité; franchise; honnêteté; droiture)
de loyaliteit; de trouw; de getrouwheid; trouwhartigheid
- loyaliteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- trouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- getrouwheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- trouwhartigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
la fidélité (dévotion à Dieu; foi; piété; dévotion; religiosité)
de gelovigheid
- gelovigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la fidélité (piété; foi; dévotion; religiosité; crainte de Dieu)
de godsvrucht; godvrezendheid; de vroomheid; de godvruchtigheid
- godsvrucht [de ~] zelfstandig naamwoord
- godvrezendheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- vroomheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- godvruchtigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la fidélité
kerksheid; kerksgezindheid
- kerksheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- kerksgezindheid [znw.] zelfstandig naamwoord
la fidélité
de beeldkwaliteit
- beeldkwaliteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beeldkwaliteit	fidélité
gelovigheid	dévotion; dévotion à Dieu; fidélité; foi; piété; religiosité
getrouwheid	droiture; fidélité; franchise; honnêteté; intégrité; loyauté
godsvrucht	crainte de Dieu; dévotion; fidélité; foi; piété; religiosité
godvrezendheid	crainte de Dieu; dévotion; fidélité; foi; piété; religiosité	dévotion; piété; religiosité
godvruchtigheid	crainte de Dieu; dévotion; fidélité; foi; piété; religiosité	dévotion; piété; religiosité
kerksgezindheid	fidélité
kerksheid	fidélité
loyaliteit	droiture; fidélité; franchise; honnêteté; intégrité; loyauté
trouw	droiture; fidélité; franchise; honnêteté; intégrité; loyauté	ambition; application; ardeur; assiduité; attachement; caractère passionné; consécration; dévouement; fougue; passion; sollicitude
trouwhartigheid	droiture; fidélité; franchise; honnêteté; intégrité; loyauté
vroomheid	crainte de Dieu; dévotion; fidélité; foi; piété; religiosité	dévotion; piété; religiosité
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
trouw		assidu; dévoué; fidèle; fidèlement; loyal

fidélité

noun

fidélité

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• fidélité	→ getrouwheid; trouw; loyaliteit; trouwhartigheid; aanhang	↔ allegiance — loyalty to some cause, nation or ruler
• fidélité	→ trouw; loyaal	↔ fealty — fidelity to one's lord