Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal favoriser

Vertaal favoriser van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. favoriser:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor favoriser (Frans) in het Nederlands

favoriser:

favoriser werkwoord (favorise, favorises, favorisons, favorisez, )

  1. favoriser (promouvoir quelque chose; promouvoir)
    promoten; avanceren; helpen
    • promoten werkwoord (promoot, promootte, promootten, gepromoot)
    • avanceren werkwoord (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
    • helpen werkwoord (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
  2. favoriser (promouvoir)
    bevorderen; promoveren
    • bevorderen werkwoord (bevorder, bevordert, bevorderde, bevorderden, bevorderd)
    • promoveren werkwoord (promoveer, promoveert, promoveerde, promoveerden, gepromoveerd)
  3. favoriser (animer quelqu'un; promouvoir; applaudir; )
    aanmoedigen; toejuichen; bezielen; aanvuren
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • toejuichen werkwoord (juich toe, juicht toe, juichte toe, juichten toe, toegejuicht)
    • bezielen werkwoord (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
    • aanvuren werkwoord (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
  4. favoriser (avantager; privilégier; gratifier)
    voortrekken; bevoordelen; begunstigen; voorschuiven
    • voortrekken werkwoord (trek voor, trekt voor, trok voor, trokken voor, voorgetrokken)
    • bevoordelen werkwoord (bevoordeel, bevoordeelt, bevoordeelde, bevoordeelden, bevoordeeld)
    • begunstigen werkwoord (begunstig, begunstigt, begunstigde, begunstigden, begunstigd)
    • voorschuiven werkwoord
  5. favoriser (faire un don; donner; gratifier; )
    geven; schenken; doneren
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren werkwoord (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)

Conjugations for favoriser:

Présent
  1. favorise
  2. favorises
  3. favorise
  4. favorisons
  5. favorisez
  6. favorisent
imparfait
  1. favorisais
  2. favorisais
  3. favorisait
  4. favorisions
  5. favorisiez
  6. favorisaient
passé simple
  1. favorisai
  2. favorisas
  3. favorisa
  4. favorisâmes
  5. favorisâtes
  6. favorisèrent
futur simple
  1. favoriserai
  2. favoriseras
  3. favorisera
  4. favoriserons
  5. favoriserez
  6. favoriseront
subjonctif présent
  1. que je favorise
  2. que tu favorises
  3. qu'il favorise
  4. que nous favorisions
  5. que vous favorisiez
  6. qu'ils favorisent
conditionnel présent
  1. favoriserais
  2. favoriserais
  3. favoriserait
  4. favoriserions
  5. favoriseriez
  6. favoriseraient
passé composé
  1. ai favorisé
  2. as favorisé
  3. a favorisé
  4. avons favorisé
  5. avez favorisé
  6. ont favorisé
divers
  1. favorise!
  2. favorisez!
  3. favorisons!
  5. favorisé
  6. favorisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor favoriser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen aiguillon; encouragement; exciter; incitation; inciter; stimulant; stimulation; stimuler
aanvuren exciter; inciter; stimuler
bevorderen avancements; promotions; stimulations
toejuichen exciter; inciter; stimuler
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; enflammer; exciter; exciter à; faciliter; inciter; motiver; ovationner; ranimer; raviver; stimuler; tisonner; vivifier; éperonner
aanvuren acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner
avanceren favoriser; promouvoir; promouvoir quelque chose avancer; continuer; devoir continuer; marcher plus loin; persister; poursuivre; se prolonger
begunstigen avantager; favoriser; gratifier; privilégier
bevoordelen avantager; favoriser; gratifier; privilégier
bevorderen favoriser; promouvoir
bezielen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier activer; animer; enflammer; enthousiasmer; inspirer; raviver; stimuler; vivifier
doneren accorder; avantager; donner; faire présent de; faire un don; favoriser; gratifier; privilégier; verser
geven accorder; avantager; donner; faire présent de; faire un don; favoriser; gratifier; privilégier; verser administrer; appliquer; distribuer; donner; donner un médicament; déléguer; déposer; faire avaler; faire circuler; faire consommer; faire prendre; fournir; livrer; offrir; passer; passer quelque chose à quelqu'un; porter; procurer; présenter; remettre; remettre aux mains; rendre; tendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre; verser; étendre
helpen favoriser; promouvoir; promouvoir quelque chose aider; assister; dépanner; faire du bien; faire la charité; montrer de l'obligeance; prêter son aide; rendre service; seconder; secourir; servir; soigner; tendre la main; venir en aide de; être au service de; être serviable; être utile à
promoten favoriser; promouvoir; promouvoir quelque chose
promoveren favoriser; promouvoir
schenken accorder; avantager; donner; faire présent de; faire un don; favoriser; gratifier; privilégier; verser ajouter en versant; arroser; céder; distribuer; donner; donner cadeau; déverser; faire présent de; fournir; livrer; offrir; passer; procurer; remettre; remettre en versant; remplir les verres à nouveau; verser; verser encore un peu; vider
toejuichen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; applaudir; ovationner
voorschuiven avantager; favoriser; gratifier; privilégier avancer; feindre; pousser en avant; pousser à l'avant; prétendre; prétexter; ramper devant
voortrekken avantager; favoriser; gratifier; privilégier feindre; prétendre; prétexter; ramper devant

Synoniemen voor "favoriser":


Wiktionary: favoriser

favoriser
verb
  1. traiter avec les signes d’une préférence ou d'une bienveillance marquer.
favoriser
verb
  1. iemand ~: aan iemand bijzondere gunsten verlenen
Cross Translation:
FromToVia
• favoriser → bevoordelen; begunstigen ↔ advantage — to provide with an edge

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1471 seconde
Page rendered in 1.0 seconds