Fatigue in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

fatigue:
- vermoeidheid; moeheid; uitputting; afmatting
fatiguer:
- uitputten; vermoeien; slopen; afmatten; moe maken; roeren; omroeren
- uitputten; vermoeien; afmatten
Wiktionary:
- fatigue → vermoeienis, matheid, moeheid, vermoeidheid
- fatigue → ongemak, last, moeheid
- fatiguer → ergeren, tegenstaan, vermoeien, vervelen, ontkrachten

Frans

Uitgebreide vertaling voor fatigue (Frans) in het Nederlands

fatigue:

fatigue [la ~] zelfstandig naamwoord

la fatigue (lassitude; épuisement)
de vermoeidheid; de moeheid; de uitputting; de afmatting
- vermoeidheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- moeheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- uitputting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- afmatting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fatigue:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afmatting	fatigue; lassitude; épuisement
moeheid	fatigue; lassitude; épuisement
uitputting	fatigue; lassitude; épuisement
vermoeidheid	fatigue; lassitude; épuisement

Synoniemen voor "fatigue":

abattement; accablement; exonération; apathie; prostration; asthénie; adynamie; courbature; lassitude; ankylose; crampe; ennui; mélancolie; désoeuvrement; dégoût; tristesse; morosité; tracas; souci; contrariété; embarras; tourment; éreintement; critique; épuisement; anéantissement; surmenage; faiblesse; alanguissement; essoufflement; harassement; peine; chagrin; attriste; besogne

Wiktionary: fatigue

fatigue

noun

Sensation de faiblesse physique
- fatigue → vermoeienis; matheid; moeheid; vermoeidheid

Cross Translation:

From	To	Via
• fatigue	→ ongemak; last	↔ Beschwernis — gehoben: die mit einer Angelegenheit verbundene Mühe oder Anstrengung
• fatigue	→ moeheid	↔ Müdigkeit — Zustand des Schlafmangels oder des Unausgeruhtseins

fatigue vorm van fatiguer:

fatiguer werkwoord (fatigue, fatigues, fatiguons, fatiguez, fatiguent, fatiguais, fatiguait, fatiguions, fatiguiez, fatiguaient, fatiguai, fatiguas, fatigua, fatiguâmes, fatiguâtes, fatiguèrent, fatiguerai, fatigueras, fatiguera, fatiguerons, fatiguerez, fatigueront)

fatiguer (épuiser; dépérir; exténuer)
uitputten; vermoeien; slopen; afmatten; moe maken
- uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
- vermoeien werkwoord (vermoei, vermoeit, vermoeide, vermoeiden, vermoeid)
- slopen werkwoord (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
- afmatten werkwoord (mat af, matte af, matten af, afgemat)
- moe maken werkwoord (maak moe, maakt moe, maakte moe, maakten moe, moe gemaakt)
fatiguer (remuer; battre; tourner; agiter; pousser; bouger; brouiller; attiser; mettre en émoi; toucher légèrement)
roeren; omroeren
- roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
- omroeren werkwoord (roer om, roert om, roerde om, roerden om, omgeroerd)

Conjugations for fatiguer:

Présent

fatigue
fatigues
fatigue
fatiguons
fatiguez
fatiguent

imparfait

fatiguais
fatiguais
fatiguait
fatiguions
fatiguiez
fatiguaient

passé simple

fatiguai
fatiguas
fatigua
fatiguâmes
fatiguâtes
fatiguèrent

futur simple

fatiguerai
fatigueras
fatiguera
fatiguerons
fatiguerez
fatigueront

subjonctif présent

que je fatigue
que tu fatigues
qu'il fatigue
que nous fatiguions
que vous fatiguiez
qu'ils fatiguent

conditionnel présent

fatiguerais
fatiguerais
fatiguerait
fatiguerions
fatigueriez
fatigueraient

passé composé

ai fatigué
as fatigué
a fatigué
avons fatigué
avez fatigué
ont fatigué

divers

fatigue!
fatiguez!
fatiguons!
fatigué
fatiguant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

fatiguer [le ~] zelfstandig naamwoord

le fatiguer (épuisement; harasser)
uitputten; vermoeien; afmatten
- uitputten [znw.] zelfstandig naamwoord
- vermoeien [znw.] zelfstandig naamwoord
- afmatten [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fatiguer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afmatten	fatiguer; harasser; épuisement
uitputten	fatiguer; harasser; épuisement
vermoeien	fatiguer; harasser; épuisement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afmatten	dépérir; exténuer; fatiguer; épuiser
moe maken	dépérir; exténuer; fatiguer; épuiser
omroeren	agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner
roeren	agiter; attiser; battre; bouger; brouiller; fatiguer; mettre en émoi; pousser; remuer; toucher légèrement; tourner	actionner; agiter; déplacer; mixer; mélanger; remuer; transférer; transposer
slopen	dépérir; exténuer; fatiguer; épuiser	abaisser; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bousiller; briser; casser; couper; dissocier; dissoudre; déchirer; décomposer; défaire; démolir; démonter; détruire; dévaster; fracasser; liquider; rabaisser; raser; ravager; rompre; ruiner; s'arracher; s'écrouler; saccager; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine
uitputten	dépérir; exténuer; fatiguer; épuiser	affaiblir; atténuer; perdre sa force; s'affaiblir; épuiser
vermoeien	dépérir; exténuer; fatiguer; épuiser	se fatiguer

Synoniemen voor "fatiguer":

affaiblir; amollir; ramollir; amoindrir; décliner; baisser; faiblir; dépérir; débiliter; dégénérer; ahaner; essouffler; peiner; souffler; alanguir; endormir; relâcher; blaser; dégoûter; désabuser; lasser; rassasier; soûler; courbaturer; ankyloser; embêter; ennuyer; déranger; contrarier; agacer; importuner; assommer; barber; éreinter; accabler; briser; épuiser; exténuer; harasser; esquinter; détériorer; dégrader; délabrer; casser; détraquer; amocher; saboter; endommager; ruiner; gâter; pervertir; salir; profaner; vicier; pourrir; sombrer; crever; surmener; haleter; époumoner; incommoder; gêner; indisposer; troubler; empoisonner; attrister

Wiktionary: fatiguer

fatiguer

verb

affaiblir par une trop grande dépense de force.
- fatiguer → ergeren; tegenstaan; vermoeien; vervelen; ontkrachten

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van fatigue