Frans
Uitgebreide vertaling voor farder (Frans) in het Nederlands
farder:
farder werkwoord (farde, fardes, fardons, fardez, fardent, fardais, fardait, fardions, fardiez, fardaient, fardai, fardas, farda, fardâmes, fardâtes, fardèrent, farderai, farderas, fardera, farderons, farderez, farderont)
-
farder (maquiller; embellir; mettre en page; parer; garnir; décorer; orner)
-
farder (dissimuler; cacher; camoufler; taire; déguiser; abriter; omettre; mettre en sûreté; détenir; receler; retenir; voiler)
verbergen; achterhouden; verhullen; verduisteren; verstoppen; versluieren; verheimelijken; bemantelen-
verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
-
farder (cacher; camoufler; déguiser; mettre en sûreté; abriter; dissimuler; détenir; omettre; receler; retenir; voiler; celer; se taire de quelque chose)
verbergen; achterhouden; verstoppen; verduisteren; verheimelijken; wegstoppen-
verheimelijken werkwoord (verheimelijk, verheimelijkt, verheimelijkte, verheimelijkten, verheimelijkt)
-
farder (parer; embellir; rafraîchir; garnir; décorer; orner; maquiller)
verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien-
zich mooi maken werkwoord
-
farder (dissimuler; fleurir; pallier; déguiser; voiler; colorer)
Conjugations for farder:
Présent
- farde
- fardes
- farde
- fardons
- fardez
- fardent
imparfait
- fardais
- fardais
- fardait
- fardions
- fardiez
- fardaient
passé simple
- fardai
- fardas
- farda
- fardâmes
- fardâtes
- fardèrent
futur simple
- farderai
- farderas
- fardera
- farderons
- farderez
- farderont
subjonctif présent
- que je farde
- que tu fardes
- qu'il farde
- que nous fardions
- que vous fardiez
- qu'ils fardent
conditionnel présent
- farderais
- farderais
- farderait
- farderions
- farderiez
- farderaient
passé composé
- ai fardé
- as fardé
- a fardé
- avons fardé
- avez fardé
- ont fardé
divers
- farde!
- fardez!
- fardons!
- fardé
- fardant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles