Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal factures

Vertaal factures van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

factures:
- bonnen; kassabonnen; kwitanties
facturer:
- in rekening brengen; factureren
Wiktionary:
- facturer → factureren
- facturer → in rekening brengen, factureren

Frans

Uitgebreide vertaling voor factures (Frans) in het Nederlands

factures:

factures [la ~] zelfstandig naamwoord

la factures (reçus; quittances; récépissés)
de bonnen; de kassabonnen
- bonnen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- kassabonnen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
la factures (quittances; reçus; récépissés)
de kwitanties
- kwitanties [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor factures:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bonnen	factures; quittances; reçus; récépissés	amendes; contraventions
kassabonnen	factures; quittances; reçus; récépissés
kwitanties	factures; quittances; reçus; récépissés

Synoniemen voor "factures":

bordereaux; relevés; états; listes; notes; justificatifs; mémoires; comptes; détails; récapitulations

factures vorm van facturer:

facturer werkwoord (facture, factures, facturons, facturez, facturent, facturais, facturait, facturions, facturiez, facturaient, facturai, facturas, factura, facturâmes, facturâtes, facturèrent, facturerai, factureras, facturera, facturerons, facturerez, factureront)

facturer (compter)
in rekening brengen; factureren
- in rekening brengen werkwoord (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
- factureren werkwoord (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)

Conjugations for facturer:

Présent

facture
factures
facture
facturons
facturez
facturent

imparfait

facturais
facturais
facturait
facturions
facturiez
facturaient

passé simple

facturai
facturas
factura
facturâmes
facturâtes
facturèrent

futur simple

facturerai
factureras
facturera
facturerons
facturerez
factureront

subjonctif présent

que je facture
que tu factures
qu'il facture
que nous facturions
que vous facturiez
qu'ils facturent

conditionnel présent

facturerais
facturerais
facturerait
facturerions
factureriez
factureraient

passé composé

ai facturé
as facturé
a facturé
avons facturé
avez facturé
ont facturé

divers

facture!
facturez!
facturons!
facturé
facturant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor facturer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
in rekening brengen		compte; facturation; facture
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
factureren	compter; facturer
in rekening brengen	compter; facturer

Synoniemen voor "facturer":

compter; calculer; chiffrer; dénombrer; inventorier; recenser; supputer

Wiktionary: facturer

facturer

verb

émettre une facture
- facturer → factureren

facturer

verb

(overgankelijk) een factuur opmaken van, op een factuur vermelden
- factureren → facturer

Cross Translation:

From	To	Via
• facturer	→ in rekening brengen; factureren	↔ invoice — to bill
• facturer	→ factureren; in rekening brengen	↔ fakturieren — Wirtschaft, Rechnungswesen: gelieferte Waren oder geleistete Dienste in Rechnung stellen; Waren berechnen