Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal exploiter

Vertaal exploiter van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. exploiter:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor exploiter:
    • uitbaten

Frans

Uitgebreide vertaling voor exploiter (Frans) in het Nederlands

exploiter:

exploiter werkwoord (exploite, exploites, exploitons, exploitez, )

  1. exploiter (profiter de qc; faire valoir; tirer profit de; tirer parti de; faire son profit de)
    profiteren; voordeel trekken
  2. exploiter (tirer profit de; pressurer; priver de; dépouiller de)
    uitbuiten; beroven; ontdoen
    • uitbuiten werkwoord (buit uit, buitte uit, buitten uit, uitgebuit)
    • beroven werkwoord (beroof, berooft, beroofde, beroofden, beroven)
    • ontdoen werkwoord (ontdoe, ontdoet, ontdeed, ontdeden, ontdaan)
  3. exploiter (vider; tirailler; dévaliser)
    plunderen; uitzuigen; uitknijpen; leeghalen; uitpersen
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • uitzuigen werkwoord (zuig uit, zuigt uit, zoog uit, zogen uit, uitgezogen)
    • uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  4. exploiter (mettre à profit; mettre en exploitation; utiliser; )
    exploiteren; uitbuiten
    • exploiteren werkwoord (exploiteer, exploiteert, exploiteerde, exploiteerden, geëxploiteerd)
    • uitbuiten werkwoord (buit uit, buitte uit, buitten uit, uitgebuit)
  5. exploiter (tirer avantage de)
    munt uitslaan
    • munt uitslaan werkwoord (sla munt uit, slaat munt uit, sloeg munt uit, sloegen munt uit, munt geslagen uit)
  6. exploiter (défricher)
    ontginnen; voor landbouw klaar maken
  7. exploiter (pulluler; proliférer; mettre à profit)
    woekeren
    • woekeren werkwoord (woeker, woekert, woekerde, woekerden, gewoekerd)

Conjugations for exploiter:

Présent
  1. exploite
  2. exploites
  3. exploite
  4. exploitons
  5. exploitez
  6. exploitent
imparfait
  1. exploitais
  2. exploitais
  3. exploitait
  4. exploitions
  5. exploitiez
  6. exploitaient
passé simple
  1. exploitai
  2. exploitas
  3. exploita
  4. exploitâmes
  5. exploitâtes
  6. exploitèrent
futur simple
  1. exploiterai
  2. exploiteras
  3. exploitera
  4. exploiterons
  5. exploiterez
  6. exploiteront
subjonctif présent
  1. que j'exploite
  2. que tu exploites
  3. qu'il exploite
  4. que nous exploitions
  5. que vous exploitiez
  6. qu'ils exploitent
conditionnel présent
  1. exploiterais
  2. exploiterais
  3. exploiterait
  4. exploiterions
  5. exploiteriez
  6. exploiteraient
passé composé
  1. ai exploité
  2. as exploité
  3. a exploité
  4. avons exploité
  5. avez exploité
  6. ont exploité
divers
  1. exploite!
  2. exploitez!
  3. exploitons!
  5. exploité
  6. exploitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor exploiter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exploiteren exploitation; succion
ontdoen fait de se débarrasser de; fait de se défaire de
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beroven dépouiller de; exploiter; pressurer; priver de; tirer profit de cambrioler; dépouiller; dérober; détrousser; dévaliser; enlever; piller; voler
exploiteren cultiver; employer; exploiter; faire travailler; faire valoir; mettre en exploitation; mettre à profit; se servir de; user de; utiliser
leeghalen dévaliser; exploiter; tirailler; vider débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; retirer; sortir; vider; évacuer
munt uitslaan exploiter; tirer avantage de
ontdoen dépouiller de; exploiter; pressurer; priver de; tirer profit de défaire de; dégarnir; dépouiller de; se débarrasser de
ontginnen défricher; exploiter débrousailler; débroussailler; défricher
plunderen dévaliser; exploiter; tirailler; vider barboter; chiper; choper; dépouiller; dérober; dévaliser; enlever; faucher; marauder; piller; piquer; prendre; rafler; retirer; s'emparer; subtiliser; vider; voler; ôter
profiteren exploiter; faire son profit de; faire valoir; profiter de qc; tirer parti de; tirer profit de bénéficier
uitbuiten cultiver; dépouiller de; employer; exploiter; faire travailler; faire valoir; mettre en exploitation; mettre à profit; pressurer; priver de; se servir de; tirer profit de; user de; utiliser
uitknijpen dévaliser; exploiter; tirailler; vider exprimer; pincer; presser; éteindre
uitpersen dévaliser; exploiter; tirailler; vider presser; pressurer
uitzuigen dévaliser; exploiter; tirailler; vider sucer
voor landbouw klaar maken défricher; exploiter
voordeel trekken exploiter; faire son profit de; faire valoir; profiter de qc; tirer parti de; tirer profit de
woekeren exploiter; mettre à profit; proliférer; pulluler

Synoniemen voor "exploiter":


Wiktionary: exploiter

exploiter
verb
  1. faire valoir une chose, en tirer le profit du produit.
exploiter
verb
  1. draaiende houden met winst
Cross Translation:
FromToVia
• exploiter → exploiteren; uitbuiten ↔ exploit — use for one’s advantage







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0396 seconde
Page rendered in 1.0 seconds