Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. exorciser:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor exorciser (Frans) in het Nederlands

exorciser:

exorciser werkwoord (exorcise, exorcises, exorcisons, exorcisez, )

  1. exorciser (mettre au ban; bannir; chasser; exiler; expulser)
    verbannen; verdrijven; uitbannen; bannen; uitzetten; uitstoten; uitwijzen; verjagen; bezweren; wegjagen
    • verbannen werkwoord (verban, verbant, verbande, verbanden, verband)
    • verdrijven werkwoord (verdrijf, verdrijft, verdreef, verdreven, verdreven)
    • uitbannen werkwoord (ban uit, bant uit, bande uit, banden uit, uitgebannen)
    • bannen werkwoord (ban, bant, bande, banden, geband)
    • uitzetten werkwoord (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)
    • uitstoten werkwoord (stoot uit, stootte uit, uitgestoten)
    • uitwijzen werkwoord (wijs uit, wijst uit, wees uit, wezen uit, uitgewezen)
    • verjagen werkwoord (verjaag, verjaagt, verjaagde, verjaagden, verjaagd)
    • bezweren werkwoord (bezweer, bezweert, bezweerde, bezweerden, bezweerd)
    • wegjagen werkwoord (jaag weg, jaagt weg, joeg weg, joegen weg, weggejaagd)

Conjugations for exorciser:

Présent
  1. exorcise
  2. exorcises
  3. exorcise
  4. exorcisons
  5. exorcisez
  6. exorcisent
imparfait
  1. exorcisais
  2. exorcisais
  3. exorcisait
  4. exorcisions
  5. exorcisiez
  6. exorcisaient
passé simple
  1. exorcisai
  2. exorcisas
  3. exorcisa
  4. exorcisâmes
  5. exorcisâtes
  6. exorcisèrent
futur simple
  1. exorciserai
  2. exorciseras
  3. exorcisera
  4. exorciserons
  5. exorciserez
  6. exorciseront
subjonctif présent
  1. que j'exorcise
  2. que tu exorcises
  3. qu'il exorcise
  4. que nous exorcisions
  5. que vous exorcisiez
  6. qu'ils exorcisent
conditionnel présent
  1. exorciserais
  2. exorciserais
  3. exorciserait
  4. exorciserions
  5. exorciseriez
  6. exorciseraient
passé composé
  1. ai exorcisé
  2. as exorcisé
  3. a exorcisé
  4. avons exorcisé
  5. avez exorcisé
  6. ont exorcisé
divers
  1. exorcise!
  2. exorcisez!
  3. exorcisons!
  4. exorcisé
  5. exorcisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor exorciser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitzetten agrandissement; déportation; extension; élargissement
verjagen fait de chasser; intimidation
wegjagen fait de chasser; intimidation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bannen bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban
bezweren bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban charmer des serpents
uitbannen bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban
uitstoten bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer
uitwijzen bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban expulser; montrer la porte à
uitzetten bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban arrêter; couper; débrancher; débrayer; déconnecter; définir; déporter; expulser; jalonner; mettre hors de circuit; tracer
verbannen bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban
verdrijven bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban chasser de
verjagen bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban chasser de
wegjagen bannir; chasser; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban aiguillonner; augmenter; chasser de; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler

Synoniemen voor "exorciser":


Wiktionary: exorciser


Cross Translation:
FromToVia
exorciser uitbannen; verdrijven exorcise — To drive out an evil spirit from a person, place or thing, especially by an incantation or prayer