Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal exerces

Vertaal exerces van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. exercer:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor exerces (Frans) in het Nederlands

exercer:

exercer werkwoord (exerce, exerces, exerçons, exercez, )

  1. exercer (s'entraîner; entraîner; faire des exercices; s'exercer)
    oefenen; ontwikkelen; trainen
    • oefenen werkwoord (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)
    • ontwikkelen werkwoord (ontwikkel, ontwikkelt, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeld)
    • trainen werkwoord (train, traint, trainde, trainden, getraind)
  2. exercer (entraîner; répéter)
    oefenen; repeteren
    • oefenen werkwoord (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)
    • repeteren werkwoord (repeteer, repeteert, repeteerde, repeteerden, gerepeteerd)
  3. exercer (pratiquer; faire; appliquer)
    uitoefenen; beoefenen
    • uitoefenen werkwoord (oefen uit, oefent uit, oefende uit, oefenden uit, uitgeoefend)
    • beoefenen werkwoord (beoefen, beoefent, beoefende, beoefenden, beoefend)
  4. exercer (occuper une fonction; remplir une fonction; revêtir)
    vervullen; functie bekleden
  5. exercer (s'entraîner; répéter)
    herhalen; oefenen; repeteren
    • herhalen werkwoord (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)
    • oefenen werkwoord (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)
    • repeteren werkwoord (repeteer, repeteert, repeteerde, repeteerden, gerepeteerd)
  6. exercer (couvrir; recouvrir; tapisser; )
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  7. exercer
    exerceren
    • exerceren werkwoord (exerceer, exerceert, exerceerde, exerceerden, geëxerceerd)
  8. exercer (faire; pratiquer)
    sport uitoefenen; praktiseren

Conjugations for exercer:

Présent
  1. exerce
  2. exerces
  3. exerce
  4. exerçons
  5. exercez
  6. exercent
imparfait
  1. exerçais
  2. exerçais
  3. exerçait
  4. exercions
  5. exerciez
  6. exerçaient
passé simple
  1. exerçai
  2. exerças
  3. exerça
  4. exerçâmes
  5. exerçâtes
  6. exercèrent
futur simple
  1. exercerai
  2. exerceras
  3. exercera
  4. exercerons
  5. exercerez
  6. exerceront
subjonctif présent
  1. que j'exerce
  2. que tu exerces
  3. qu'il exerce
  4. que nous exercions
  5. que vous exerciez
  6. qu'ils exercent
conditionnel présent
  1. exercerais
  2. exercerais
  3. exercerait
  4. exercerions
  5. exerceriez
  6. exerceraient
passé composé
  1. ai exercé
  2. as exercé
  3. a exercé
  4. avons exercé
  5. avez exercé
  6. ont exercé
divers
  1. exerce!
  2. exercez!
  3. exerçons!
  5. exercé
  6. exerçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor exercer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken ferrure
ontwikkelen acte de civiliser; civilisation; développement; éducation
overtrekken fait de calquer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedekken couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
bekleden couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
beoefenen appliquer; exercer; faire; pratiquer
exerceren exercer
functie bekleden exercer; occuper une fonction; remplir une fonction; revêtir
herhalen exercer; répéter; s'entraîner diffuser en boucle; exécuter en boucle; redire; retentir; répéter; résonner; se faire l'echo de
oefenen entraîner; exercer; faire des exercices; répéter; s'entraîner; s'exercer entraîner; former; instruire; éduquer
ontwikkelen entraîner; exercer; faire des exercices; s'entraîner; s'exercer civiliser; cultiver; déployer; développer; s'épanouir; évoluer
overtrekken couvrir; décalquer; exercer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser calquer; copier; couvrir; décorer; garnir; recouvrir; repasser; retracer; revêtir; tapisser; tracer
praktiseren exercer; faire; pratiquer
repeteren entraîner; exercer; répéter; s'entraîner
sport uitoefenen exercer; faire; pratiquer
trainen entraîner; exercer; faire des exercices; s'entraîner; s'exercer apprivoiser; contraindre; domestiquer; dompter; dresser un animal; entraîner; former; instruire; éduquer
uitoefenen appliquer; exercer; faire; pratiquer
vervullen exercer; occuper une fonction; remplir une fonction; revêtir

Synoniemen voor "exercer":


Wiktionary: exercer

exercer
verb
  1. een ambt vervullen
  2. het doen van lichamelijke oefeningen
  3. in praktijk brengen
Cross Translation:
FromToVia
• exercer → inspannen ↔ exert — to put in vigorous action
• exercer → trainen; oefenen ↔ train — to practice an ability

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0364 seconde
Page rendered in 1.0 seconds