Frans

Uitgebreide vertaling voor excuserai (Frans) in het Nederlands

excuserai vorm van excuser:

excuser werkwoord (excuse, excuses, excusons, excusez, )

  1. excuser (présenter des excuses; pardonner)
    excuseren; verschonen
    • excuseren werkwoord (excuseer, excuseert, excuseerde, excuseerden, geëxcuseerd)
    • verschonen werkwoord (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
  2. excuser (pardonner)
    vergeven; vergiffenis schenken
    • vergeven werkwoord (vergeef, vergeeft, vergaf, vergaven, vergeven)
    • vergiffenis schenken werkwoord (schenk vergiffenis, schenkt vergiffenis, schonk vergiffenis, schonken vergiffenis, vergiffenis geschonken)
  3. excuser (pardonner)
    vergoelijken
    • vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)
  4. excuser (justifier; légitimer)
    verantwoorden
    • verantwoorden werkwoord (verantwoord, verantwoordt, verantwoordde, verantwoordden, verantwoord)
  5. excuser (justifier; légitimer)
    rechtvaardigen; wettigen
  6. excuser (minimiser; pallier)
    bagatelliseren; vergoelijken
    • bagatelliseren werkwoord (bagatelliseer, bagatelliseert, bagatelliseerde, bagatelliseerden, gebagetelliseerd)
    • vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)
  7. excuser (justifier)
    goedpraten; rechtpraten

Conjugations for excuser:

Présent
  1. excuse
  2. excuses
  3. excuse
  4. excusons
  5. excusez
  6. excusent
imparfait
  1. excusais
  2. excusais
  3. excusait
  4. excusions
  5. excusiez
  6. excusaient
passé simple
  1. excusai
  2. excusas
  3. excusa
  4. excusâmes
  5. excusâtes
  6. excusèrent
futur simple
  1. excuserai
  2. excuseras
  3. excusera
  4. excuserons
  5. excuserez
  6. excuseront
subjonctif présent
  1. que j'excuse
  2. que tu excuses
  3. qu'il excuse
  4. que nous excusions
  5. que vous excusiez
  6. qu'ils excusent
conditionnel présent
  1. excuserais
  2. excuserais
  3. excuserait
  4. excuserions
  5. excuseriez
  6. excuseraient
passé composé
  1. ai excusé
  2. as excusé
  3. a excusé
  4. avons excusé
  5. avez excusé
  6. ont excusé
divers
  1. excuse!
  2. excusez!
  3. excusons!
  4. excusé
  5. excusant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor excuser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bagatelliseren excuser; minimiser; pallier minimiser; minorer
excuseren excuser; pardonner; présenter des excuses s'excuser
goedpraten excuser; justifier
rechtpraten excuser; justifier
rechtvaardigen excuser; justifier; légitimer
verantwoorden excuser; justifier; légitimer
vergeven excuser; pardonner donner; faire cadeau de
vergiffenis schenken excuser; pardonner
vergoelijken excuser; minimiser; pallier; pardonner
verschonen excuser; pardonner; présenter des excuses estimer; respecter; épargner
wettigen excuser; justifier; légitimer

Synoniemen voor "excuser":


Wiktionary: excuser

excuser
Cross Translation:
FromToVia
excuser excuseren; vergeven excuse — forgive, pardon
excuser excuseren; verontschuldigen excuse — allow to leave
excuser goedpraten excuse — explain with the aim of alleviating guilt or negative judgement
excuser vergeven verzeihen — jemandem etwas nachsehen