Excuse in het Nederlands vertaald uit het Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

excuse:
- sorry; pardon; vergoelijking
excuser:
- excuseren; verschonen; vergeven; vergiffenis schenken; vergoelijken; verantwoorden; rechtvaardigen; wettigen; bagatelliseren; goedpraten; rechtpraten
Wiktionary:
- excuse → excuus
- excuse → verontschuldiging, uitvlucht, excuus
- excuser → excuseren, verontschuldigen, verschonen, billijken, in het gelijk stellen, rechtvaardigen, begenadigen, vergeven
- excuser → excuseren, vergeven, verontschuldigen, goedpraten

Frans

Uitgebreide vertaling voor excuse (Frans) in het Nederlands

excuse:

excuse [la ~] zelfstandig naamwoord

l'excuse (pardon)
sorry; het pardon
- sorry [znw.] zelfstandig naamwoord
- pardon [het ~] zelfstandig naamwoord
l'excuse
de vergoelijking
- vergoelijking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor excuse:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
pardon	excuse; pardon	absolution; amnistie; clémence; exonération; fait de s'excuser; fait de se justifier; grâce; pardon; rémission
sorry	excuse; pardon
vergoelijking	excuse
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
pardon		désolé; excusez-moi; mes excuses; pardon
sorry		désolé; excusez-moi; mes excuses; pardon

Synoniemen voor "excuse":

alibi; exutoire; dérivatif; prétexte; diversion; justification; échappatoire; fuite; ruse; dérobade; subterfuge; décharge; explication; allégation; regret; raison; disculpation; défense; motif; pardon; justifie; faux-fuyant; pirouette; argument; démonstration; apologie; preuve; apparence; couverture

Wiktionary: excuse

excuse

noun

raison que l’on alléguer pour expliquer ou atténuer une faute.
- excuse → excuus

excuse

noun

de verontschuldiging
- excuus → excuse

Cross Translation:

From	To	Via
• excuse	→ verontschuldiging	↔ apology — an expression of regret
• excuse	→ uitvlucht; excuus	↔ excuse — explanation designed to avoid or alleviate guilt or negative judgement

excuse vorm van excuser:

excuser werkwoord (excuse, excuses, excusons, excusez, excusent, excusais, excusait, excusions, excusiez, excusaient, excusai, excusas, excusa, excusâmes, excusâtes, excusèrent, excuserai, excuseras, excusera, excuserons, excuserez, excuseront)

excuser (présenter des excuses; pardonner)
excuseren; verschonen
- excuseren werkwoord (excuseer, excuseert, excuseerde, excuseerden, geëxcuseerd)
- verschonen werkwoord (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
excuser (pardonner)
vergeven; vergiffenis schenken
- vergeven werkwoord (vergeef, vergeeft, vergaf, vergaven, vergeven)
- vergiffenis schenken werkwoord (schenk vergiffenis, schenkt vergiffenis, schonk vergiffenis, schonken vergiffenis, vergiffenis geschonken)
excuser (pardonner)
vergoelijken
- vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)
excuser (justifier; légitimer)
verantwoorden
- verantwoorden werkwoord (verantwoord, verantwoordt, verantwoordde, verantwoordden, verantwoord)
excuser (justifier; légitimer)
rechtvaardigen; wettigen
- rechtvaardigen werkwoord
- wettigen werkwoord (wettig, wettigt, wettigde, wettigden, gewettigd)
excuser (minimiser; pallier)
bagatelliseren; vergoelijken
- bagatelliseren werkwoord (bagatelliseer, bagatelliseert, bagatelliseerde, bagatelliseerden, gebagetelliseerd)
- vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)
excuser (justifier)
goedpraten; rechtpraten
- goedpraten werkwoord (praat goed, praatte goed, praatten goed, goedgepraat)
- rechtpraten werkwoord

Conjugations for excuser:

Présent

excuse
excuses
excuse
excusons
excusez
excusent

imparfait

excusais
excusais
excusait
excusions
excusiez
excusaient

passé simple

excusai
excusas
excusa
excusâmes
excusâtes
excusèrent

futur simple

excuserai
excuseras
excusera
excuserons
excuserez
excuseront

subjonctif présent

que j'excuse
que tu excuses
qu'il excuse
que nous excusions
que vous excusiez
qu'ils excusent

conditionnel présent

excuserais
excuserais
excuserait
excuserions
excuseriez
excuseraient

passé composé

ai excusé
as excusé
a excusé
avons excusé
avez excusé
ont excusé

divers

excuse!
excusez!
excusons!
excusé
excusant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor excuser:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bagatelliseren	excuser; minimiser; pallier	minimiser; minorer
excuseren	excuser; pardonner; présenter des excuses	s'excuser
goedpraten	excuser; justifier
rechtpraten	excuser; justifier
rechtvaardigen	excuser; justifier; légitimer
verantwoorden	excuser; justifier; légitimer
vergeven	excuser; pardonner	donner; faire cadeau de
vergiffenis schenken	excuser; pardonner
vergoelijken	excuser; minimiser; pallier; pardonner
verschonen	excuser; pardonner; présenter des excuses	estimer; respecter; épargner
wettigen	excuser; justifier; légitimer

Synoniemen voor "excuser":

atténuer; amoindrir; affaiblir; diminuer; réduire; alléger; tempérer; adoucir; soulager; minimiser; disculper; innocenter; justifier; absoudre; exempter; libérer; affranchir; éviter; amnistier; dégrever; dispenser; gracier; préserver; épargner; décharger; dégager; légitimer; permettre; pardonner; réhabiliter; rétablir; laver; blanchir; repentir; pleurer; geindre; déplorer; lamenter; regret; remords; contrition; repentance

Wiktionary: excuser

excuser

verb

disculper dans une certaine mesure, présenter une personne ou une action comme moins coupable qu’elle ne sembler.
- excuser → excuseren; verontschuldigen; verschonen; billijken; in het gelijk stellen; rechtvaardigen; begenadigen; vergeven

Cross Translation:

From	To	Via
• excuser	→ excuseren; vergeven	↔ excuse — forgive, pardon
• excuser	→ excuseren; verontschuldigen	↔ excuse — allow to leave
• excuser	→ goedpraten	↔ excuse — explain with the aim of alleviating guilt or negative judgement
• excuser	→ vergeven	↔ verzeihen — jemandem etwas nachsehen

Remove Ads

Vertaal excuse van Frans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor excuse (Frans) in het Nederlands

excuse:

excuse [la ~] zelfstandig naamwoord

l'excuse (pardon)

l'excuse

Vertaal Matrix voor excuse:

Synoniemen voor "excuse":

Wiktionary: excuse

excuse vorm van excuser:

excuser werkwoord (excuse, excuses, excusons, excusez, excusent, excusais, excusait, excusions, excusiez, excusaient, excusai, excusas, excusa, excusâmes, excusâtes, excusèrent, excuserai, excuseras, excusera, excuserons, excuserez, excuseront)

excuser (présenter des excuses; pardonner)

excuser (pardonner)

excuser (pardonner)

excuser (justifier; légitimer)

excuser (justifier; légitimer)

excuser (minimiser; pallier)

excuser (justifier)

Conjugations for excuser:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Vertaal Matrix voor excuser:

Synoniemen voor "excuser":

Wiktionary: excuser