Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. escorter:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor escorta (Frans) in het Nederlands

escorter:

escorter werkwoord (escorte, escortes, escortons, escortez, )

  1. escorter (accompagner; conduire; mener; chaperonner)
    begeleiden; chaperonneren; vergezellen; volgen; meegaan; geleiden; escorteren; meelopen
    • begeleiden werkwoord (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • chaperonneren werkwoord (chaperonneer, chaperonneert, chaperonneerde, chaperonneerden, gechaperonneerd)
    • vergezellen werkwoord (vergezel, vergezelt, vergezelde, vergezelden, vergezeld)
    • volgen werkwoord (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • meegaan werkwoord (ga mee, gaat mee, ging mee, gingen mee, meegegaan)
    • geleiden werkwoord (geleid, geleidt, geleidde, geleidden, geleid)
    • escorteren werkwoord (escorteer, escorteert, escorteerde, escorteerden, geëscorteerd)
    • meelopen werkwoord (loop mee, loopt mee, liep mee, liepen mee, meegelopen)
  2. escorter (accompagner; conduire)
    begeleiden; rondleiden
    • begeleiden werkwoord (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • rondleiden werkwoord (leid rond, leidt rond, leidde rond, leidden rond, rondgeleid)
  3. escorter (accompagner; emmener; reconduire; conduire; mener)
    begeleiden; wegbrengen
    • begeleiden werkwoord (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • wegbrengen werkwoord (breng weg, brengt weg, bracht weg, brachten weg, weggebracht)

Conjugations for escorter:

Présent
  1. escorte
  2. escortes
  3. escorte
  4. escortons
  5. escortez
  6. escortent
imparfait
  1. escortais
  2. escortais
  3. escortait
  4. escortions
  5. escortiez
  6. escortaient
passé simple
  1. escortai
  2. escortas
  3. escorta
  4. escortâmes
  5. escortâtes
  6. escortèrent
futur simple
  1. escorterai
  2. escorteras
  3. escortera
  4. escorterons
  5. escorterez
  6. escorteront
subjonctif présent
  1. que j'escorte
  2. que tu escortes
  3. qu'il escorte
  4. que nous escortions
  5. que vous escortiez
  6. qu'ils escortent
conditionnel présent
  1. escorterais
  2. escorterais
  3. escorterait
  4. escorterions
  5. escorteriez
  6. escorteraient
passé composé
  1. ai escorté
  2. as escorté
  3. a escorté
  4. avons escorté
  5. avez escorté
  6. ont escorté
divers
  1. escorte!
  2. escortez!
  3. escortons!
  4. escorté
  5. escortant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor escorter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergezellen accompagnement; assistance; escorte; supervision; surveillance
volgen poursuite
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begeleiden accompagner; chaperonner; conduire; emmener; escorter; mener; reconduire balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener
chaperonneren accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener
escorteren accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener
geleiden accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener
meegaan accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener
meelopen accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener
rondleiden accompagner; conduire; escorter
vergezellen accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener
volgen accompagner; chaperonner; conduire; escorter; mener courir après; effectuer le suivi; persécuter; pourchasser; poursuivre; succéder; suivre; suivre à pied; surveiller; traquer; venir après
wegbrengen accompagner; conduire; emmener; escorter; mener; reconduire aliéner; chasser; expulser; renvoyer; repousser; se débarrasser de; écarter; éloigner

Synoniemen voor "escorter":


Wiktionary: escorter


Cross Translation:
FromToVia
escorter begeleiden begleiten — jemandem Geleit geben; mit jemandem mitgehen
escorter begeleiden usher — to accompany or escort