Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal escalade

Vertaal escalade van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. escalade:
  2. escalader:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor escalade (Frans) in het Nederlands

escalade:

escalade [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'escalade (ascension; montée)
    de beklimming; de bestijging; de klim
    • beklimming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • bestijging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • klim [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. l'escalade (ascension; montée)
    stijgen; opklimmen
  3. l'escalade
    het geklauter
  4. l'escalade
    de escalatie

Vertaal Matrix voor escalade:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklimming ascension; escalade; montée
bestijging ascension; escalade; montée
escalatie escalade
geklauter escalade
klim ascension; escalade; montée
opklimmen ascension; escalade; montée
stijgen ascension; escalade; montée monter; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opklimmen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter
stijgen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; escalader; faire l'ascension; grandir; gravir; grimper; grossir; lever; monter; monter en l'air; prendre de la hauteur; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'élever; s'étendre; se dresser

Synoniemen voor "escalade":


Wiktionary: escalade

Cross Translation:
FromToVia
• escalade → escalatie ↔ Eskalation — allmähliche Verschärfung einer Situation

escalader:

escalader werkwoord (escalade, escalades, escaladons, escaladez, )

  1. escalader (monter; grimper; gravir; faire l'ascension)
    beklimmen
    • beklimmen werkwoord (beklim, beklimt, beklom, beklommen, beklommen)
  2. escalader (monter; grimper; gravir; faire l'ascension)
    stijgen; klimmen; omhoogklimmen; omhoog gaan; omhoogstijgen
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • omhoogklimmen werkwoord (klim omhoog, klimt omhoog, klom omhoog, klommen omhoog, omhooggeklommen)
    • omhoog gaan werkwoord
    • omhoogstijgen werkwoord (stijg omhoog, stijgt omhoog, steeg omhoog, stegen omhoog, omhooggestegen)
  3. escalader (grimper; gravir; monter; faire l'ascension)
    klimmen; opklauteren; opklimmen
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • opklauteren werkwoord (klauter op, klautert op, klauterde op, klauterden op, opgeklauterd)
    • opklimmen werkwoord (klim op, klimt op, klom op, klommen op, opgeklommen)
  4. escalader
    overklimmen
    • overklimmen werkwoord (overklim, overklimt, overklom, overklommen, overklommen)

Conjugations for escalader:

Présent
  1. escalade
  2. escalades
  3. escalade
  4. escaladons
  5. escaladez
  6. escaladent
imparfait
  1. escaladais
  2. escaladais
  3. escaladait
  4. escaladions
  5. escaladiez
  6. escaladaient
passé simple
  1. escaladai
  2. escaladas
  3. escalada
  4. escaladâmes
  5. escaladâtes
  6. escaladèrent
futur simple
  1. escaladerai
  2. escaladeras
  3. escaladera
  4. escaladerons
  5. escaladerez
  6. escaladeront
subjonctif présent
  1. que j'escalade
  2. que tu escalades
  3. qu'il escalade
  4. que nous escaladions
  5. que vous escaladiez
  6. qu'ils escaladent
conditionnel présent
  1. escaladerais
  2. escaladerais
  3. escaladerait
  4. escaladerions
  5. escaladeriez
  6. escaladeraient
passé composé
  1. ai escaladé
  2. as escaladé
  3. a escaladé
  4. avons escaladé
  5. avez escaladé
  6. ont escaladé
divers
  1. escalade!
  2. escaladez!
  3. escaladons!
  5. escaladé
  6. escaladant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor escalader:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klimmen monter; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
opklimmen ascension; escalade; montée
stijgen ascension; escalade; monter; montée; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklimmen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter
klimmen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter décoller; grimper vers le haut; monter en l'air
omhoog gaan escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter
omhoogklimmen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter décoller; grimper vers le haut; monter en l'air
omhoogstijgen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter augmenter; croître; grandir; grossir; lever; prendre de la hauteur; s'agrandir; s'amplifier; s'élever
opklauteren escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter
opklimmen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter
overklimmen escalader
stijgen escalader; faire l'ascension; gravir; grimper; monter accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; lever; monter en l'air; prendre de la hauteur; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'élever; s'étendre; se dresser

Synoniemen voor "escalader":


Wiktionary: escalader

escalader
verb
  1. klimmen, zich verticaal verplaatsen met behulp van alle vier de ledematen
Cross Translation:
FromToVia
• escalader → beklimmen ↔ climb — to mount, to move upwards on
• escalader → klimmen ↔ besteigen — sich zu einem hochgelegenen oder erhöhten Ort begeben
• escalader → klimmen ↔ klettern — zu einem hochgelegenen Ort hinaufsteigen oder heruntersteigen

Verwante vertalingen van escalade







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0724 seconde
Page rendered in 1.0 seconds