Endommagement in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

endommagement:
- schade; beschadiging; verlies; afbreuk; schade toebrengen; beschadigen; kwetsen

Frans

Uitgebreide vertaling voor endommagement (Frans) in het Nederlands

l'endommagement (dégât; dommage; détérioration; dégradation; défaite; détriment)
de schade; de beschadiging
- schade [de ~] zelfstandig naamwoord
- beschadiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
l'endommagement (dommage; dégât; perte; avarie; tort; détriment; désavantage)
de schade; het verlies; de afbreuk
- schade [de ~] zelfstandig naamwoord
- verlies [het ~] zelfstandig naamwoord
- afbreuk [de ~] zelfstandig naamwoord
l'endommagement (dommage)
de beschadiging; schade toebrengen
- beschadiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schade toebrengen [znw.] zelfstandig naamwoord
l'endommagement (dégâts; détérioration; dommage; atteinte; blessure; écrasement; broyage; corrosion; désagrégation; meurtrissure)
beschadigen; het kwetsen
- beschadigen [znw.] zelfstandig naamwoord
- kwetsen [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afbreuk	avarie; dommage; dégât; désavantage; détriment; endommagement; perte; tort
beschadigen	atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement	endommager
beschadiging	dommage; défaite; dégradation; dégât; détriment; détérioration; endommagement
kwetsen	atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement
schade	avarie; dommage; défaite; dégradation; dégât; désavantage; détriment; détérioration; endommagement; perte; tort	dommage; détriment
schade toebrengen	dommage; endommagement
verlies	avarie; dommage; dégât; désavantage; détriment; endommagement; perte; tort	avarie; dommage; défaite; dégât; déprédation; détriment; fiasco; insuccès; perte; tort; échec
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beschadigen		abîmer; blesser; briser; broyer; casser; démolir; détruire; endommager; esquinter; faire mal à; fracasser; nuire; nuire à; porter préjudice à
kwetsen		blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; injurier; insulter; léser; meurtrir; navrer; nuire à; offenser