Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. emballer:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor emballer (Frans) in het Nederlands

emballer:

emballer werkwoord (emballe, emballes, emballons, emballez, )

  1. emballer (empaqueter; faire ses malles; faire un paquet de; )
    emballeren; inpakken; verpakken; inwikkelen
    • emballeren werkwoord (emballeer, emballeert, emballeerde, emballeerden, geëmbaleerd)
    • inpakken werkwoord (pak in, pakt in, pakte in, pakten in, ingepakt)
    • verpakken werkwoord (verpak, verpakt, verpakte, verpakten, verpakt)
    • inwikkelen werkwoord (wikkel in, wikkelt in, wikkelde in, wikkelden in, ingewikkeld)
  2. emballer (mettre dans sa valise; envelopper)
    inpakken; emballeren
    • inpakken werkwoord (pak in, pakt in, pakte in, pakten in, ingepakt)
    • emballeren werkwoord (emballeer, emballeert, emballeerde, emballeerden, geëmbaleerd)
  3. emballer (envelopper)
    omwikkelen
    • omwikkelen werkwoord (omwikkel, omwikkelt, omwikkelde, omwikkelden, omwikkeld)
  4. emballer (envelopper)
    wikkelen
    • wikkelen werkwoord (wikkel, wikkelt, wikkelde, wikkelden, gewikkeld)
  5. emballer (cartonner; empaqueter)
    kartonneren
    • kartonneren werkwoord (kartonneer, kartonneert, kartonneerde, kartonneerden, gekartonneerd)

Conjugations for emballer:

Présent
  1. emballe
  2. emballes
  3. emballe
  4. emballons
  5. emballez
  6. emballent
imparfait
  1. emballais
  2. emballais
  3. emballait
  4. emballions
  5. emballiez
  6. emballaient
passé simple
  1. emballai
  2. emballas
  3. emballa
  4. emballâmes
  5. emballâtes
  6. emballèrent
futur simple
  1. emballerai
  2. emballeras
  3. emballera
  4. emballerons
  5. emballerez
  6. emballeront
subjonctif présent
  1. que j'emballe
  2. que tu emballes
  3. qu'il emballe
  4. que nous emballions
  5. que vous emballiez
  6. qu'ils emballent
conditionnel présent
  1. emballerais
  2. emballerais
  3. emballerait
  4. emballerions
  5. emballeriez
  6. emballeraient
passé composé
  1. ai emballé
  2. as emballé
  3. a emballé
  4. avons emballé
  5. avez emballé
  6. ont emballé
divers
  1. emballe!
  2. emballez!
  3. emballons!
  4. emballé
  5. emballant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor emballer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verpakken emballage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emballeren cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; mettre dans sa valise; recouvrir
inpakken cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; mettre dans sa valise; recouvrir accaparer; compresser; envelopper
inwikkelen cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; recouvrir
kartonneren cartonner; emballer; empaqueter
omwikkelen emballer; envelopper
verpakken cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; recouvrir inclure dans un wrapper
wikkelen emballer; envelopper

Synoniemen voor "emballer":


Wiktionary: emballer

emballer
verb
  1. (overgankelijk) inpakken op grote schaal
  2. in een omhulsel doen

Cross Translation:
FromToVia
emballer inpakken wrap — enclose in fabric, paper, etc
emballer inpakken; omhullen; verpakken wrap up — To fold and secure something to be the cover or protection

Verwante vertalingen van emballer