Frans

Uitgebreide vertaling voor douceur (Frans) in het Nederlands

douceur:

douceur [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la douceur (tendresse; passion)
    de zachtheid; de tederheid; de liefkozing; de gevoeligheid; de innigheid; de hartelijkheid
  2. la douceur (gentillesse; amabilité)
    de liefheid; de zoetheid
    • liefheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zoetheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. la douceur (mollesse)
    de zachtheid; de weekheid
    • zachtheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • weekheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. la douceur (bénignité)
    de zachtaardigheid
  5. la douceur (clémence; indulgence; bienveillance; )
    de welwillendheid; de clementie; de compassie; de goedertierenheid; de mildheid
  6. la douceur (clémence; indulgence; bienveillance; )
    de clementie; de toegevendheid
  7. la douceur (charme; grâce; gentillesse; amabilité; suavité)
    de lieflijkheid; de lieftalligheid

Vertaal Matrix voor douceur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
clementie bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance
compassie bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance
gevoeligheid douceur; passion; tendresse caractère émouvant; faiblesse; finesse d'esprit; grande sensibilité; pathétique; sensibilité; sensitivité; susceptibilité; vulnérabilité; émotivité
goedertierenheid bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance grâce; miséricorde
hartelijkheid douceur; passion; tendresse affabilité; amabilité; amitié; bienveillance; bonté; cordialité; enjouement; gentillesse; hospitalité; jovialité
innigheid douceur; passion; tendresse affection; amour; intimité; tendresse
liefheid amabilité; douceur; gentillesse
liefkozing douceur; passion; tendresse cajolerie; caresse; caresses; câlin; câlinerie; câlins; flatterie
lieflijkheid amabilité; charme; douceur; gentillesse; grâce; suavité
lieftalligheid amabilité; charme; douceur; gentillesse; grâce; suavité
mildheid bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance clémence; générosité
tederheid douceur; passion; tendresse
toegevendheid bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance
weekheid douceur; mollesse faiblesse; mollesse
welwillendheid bienveillance; bonté; clémence; douceur; générosité; indulgence; largesse; libéralisme; tolérance affabilité; amabilité; amitié; bienfaisance; bienveillance; bonnes dispositions; bonnes grâces; bonté; charité; complaisance; cordialité; faveurs; grâce; obligeance; oeuvres de charité
zachtaardigheid bénignité; douceur
zachtheid douceur; mollesse; passion; tendresse faiblesse; mollesse
zoetheid amabilité; douceur; gentillesse

Synoniemen voor "douceur":


Verwante vertalingen van douceur