Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
dévorer:
- consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken; slikken; doorslikken; opvreten; verslinden; verzwelgen; uit elkaar trekken; uit elkaar rukken; uiteentrekken; verscheuren; aan flarden scheuren; oppeuzelen; ergens uitscheuren; onfatsoenlijk eten; kapot scheuren
-
Wiktionary:
- dévorer → opeten, verorberen, verslinden
- dévorer → schransen, verslinden, vreten, opeten
Frans
Uitgebreide vertaling voor dévorer (Frans) in het Nederlands
dévorer:
dévorer werkwoord (dévore, dévores, dévorons, dévorez, dévorent, dévorais, dévorait, dévorions, dévoriez, dévoraient, dévorai, dévoras, dévora, dévorâmes, dévorâtes, dévorèrent, dévorerai, dévoreras, dévorera, dévorerons, dévorerez, dévoreront)
-
dévorer (savourer; manger goulûment; consommer; bouffer; goûter; déguster; engloutir; bâfrer; déglutir)
consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; verorberen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken-
tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
naar binnen werken werkwoord (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
zitten proppen werkwoord
-
dévorer (avaler; engloutir; absorber)
-
dévorer (avaler; engloutir)
-
dévorer (arracher; déchiqueter; mettre en lambeaux; écorcher; mettre en loques; déchirer; craquer; fendre; lacérer)
uit elkaar trekken; uit elkaar rukken; uiteentrekken-
uit elkaar trekken werkwoord (trek uit elkaar, trekt uit elkaar, trok uit elkaar, trokken uit elkaar, uit elkaar getrokken)
-
uit elkaar rukken werkwoord (ruk uit elkaar, rukt uit elkaar, rukte uit elkaar, rukten uit elkaar, uit elkaar gerukt)
-
uiteentrekken werkwoord
-
-
dévorer (mettre en lambeaux; arracher; déchirer; déchiqueter; mettre en loques; craquer; fendre; écorcher; fêler; lacérer)
verscheuren; aan flarden scheuren-
aan flarden scheuren werkwoord (scheur aan flarden, scheurt aan flarden, scheurde aan flarden, scheurden aan flarden, aan flarden gescheurd)
-
dévorer (consommer; digérer)
-
dévorer (avaler; bouffer; engloutir; bâfrer; gober; goinfrer; manger goulûment)
-
dévorer (engloutir; avaler goulûment)
-
dévorer (arracher; démonter; détruire; déchirer; raser; démolir; se déchirer)
ergens uitscheuren-
ergens uitscheuren werkwoord
-
-
dévorer (bouffer; manger; croquer)
-
dévorer (déchirer; déchiqueter; lacérer)
Conjugations for dévorer:
Présent
- dévore
- dévores
- dévore
- dévorons
- dévorez
- dévorent
imparfait
- dévorais
- dévorais
- dévorait
- dévorions
- dévoriez
- dévoraient
passé simple
- dévorai
- dévoras
- dévora
- dévorâmes
- dévorâtes
- dévorèrent
futur simple
- dévorerai
- dévoreras
- dévorera
- dévorerons
- dévorerez
- dévoreront
subjonctif présent
- que je dévore
- que tu dévores
- qu'il dévore
- que nous dévorions
- que vous dévoriez
- qu'ils dévorent
conditionnel présent
- dévorerais
- dévorerais
- dévorerait
- dévorerions
- dévoreriez
- dévoreraient
passé composé
- ai dévoré
- as dévoré
- a dévoré
- avons dévoré
- avez dévoré
- ont dévoré
divers
- dévore!
- dévorez!
- dévorons!
- dévoré
- dévorant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor dévorer:
Synoniemen voor "dévorer":
Wiktionary: dévorer
dévorer
dévorer
Cross Translation:
verb
-
grote hoeveelheden geheel verorberen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dévorer | → schransen; verslinden; vreten | ↔ devour — to eat greedily |
• dévorer | → verslinden; vreten | ↔ fret — to devour, consume |
• dévorer | → opeten | ↔ aufessen — etwas vollständig essen, so dass kein (essbarer) Rest übrig bleibt |