Dépendance in het Nederlands vertaald uit het Frans

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

dépendance:
- afhankelijkheid; verslaving; gewenning; verslaafdheid; filiaal; hulpkantoor; bijkantoor; agentschap; bijgebouw; dependance; horigheid; ander filiaal
Wiktionary:
- dépendance → afhankelijkheid, nood, verslaving
- dépendance → verslaafdheid, verslaving, afhankelijkheid, nood, bijgebouw

Frans

Uitgebreide vertaling voor dépendance (Frans) in het Nederlands

la dépendance (toxicomanie; accoutumance; soumission; subordination)
de afhankelijkheid; de verslaving; de gewenning; de verslaafdheid
- afhankelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verslaving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gewenning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verslaafdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la dépendance (succursale; agence; bureau auxiliaire)
het filiaal; het hulpkantoor; het bijkantoor; het agentschap
- filiaal [het ~] zelfstandig naamwoord
- hulpkantoor [het ~] zelfstandig naamwoord
- bijkantoor [het ~] zelfstandig naamwoord
- agentschap [het ~] zelfstandig naamwoord
la dépendance (annexe; bâtiments communs)
het bijgebouw; de dependance
- bijgebouw [het ~] zelfstandig naamwoord
- dependance [de ~] zelfstandig naamwoord
la dépendance (servage; féodalisme; soumission)
de horigheid
- horigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la dépendance (annexe)
de dependance; ander filiaal
- dependance [de ~] zelfstandig naamwoord
- ander filiaal [znw.] zelfstandig naamwoord
la dépendance
de afhankelijkheid
- afhankelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afhankelijkheid	accoutumance; dépendance; soumission; subordination; toxicomanie	asservissement; servitude
agentschap	agence; bureau auxiliaire; dépendance; succursale	agence; succursale
ander filiaal	annexe; dépendance
bijgebouw	annexe; bâtiments communs; dépendance
bijkantoor	agence; bureau auxiliaire; dépendance; succursale
dependance	annexe; bâtiments communs; dépendance
filiaal	agence; bureau auxiliaire; dépendance; succursale	filiale; succursale
gewenning	accoutumance; dépendance; soumission; subordination; toxicomanie	acclimatisation; accoutumance; naturalisation
horigheid	dépendance; féodalisme; servage; soumission
hulpkantoor	agence; bureau auxiliaire; dépendance; succursale
verslaafdheid	accoutumance; dépendance; soumission; subordination; toxicomanie
verslaving	accoutumance; dépendance; soumission; subordination; toxicomanie

dépendance

noun

État de qui, de ce qui dépend
- dépendance → afhankelijkheid; nood
Dépendance physiologique à une substance
- dépendance → verslaving; afhankelijkheid

Cross Translation:

From	To	Via
• dépendance	→ verslaafdheid; verslaving	↔ addiction — the state of being addicted
• dépendance	→ afhankelijkheid; nood	↔ dependence — state of being dependent
• dépendance	→ afhankelijkheid	↔ dependency — computing: reliance on functionality
• dépendance	→ afhankelijkheid	↔ dependency — addiction
• dépendance	→ bijgebouw	↔ outbuilding — separate building associated with a main building
• dépendance	→ afhankelijkheid	↔ Abhängigkeit — Zustand, auf jemand oder etwas angewiesen zu sein