Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal défaut

Vertaal défaut van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. défaut:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor défaut (Frans) in het Nederlands

défaut:

défaut [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le défaut (panne; dommage; dérangement; avarie)
    het defect; machinedefect; de fout; het gebrek; het mankement; het euvel
    • defect [het ~] zelfstandig naamwoord
    • machinedefect [znw.] zelfstandig naamwoord
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • mankement [het ~] zelfstandig naamwoord
    • euvel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. le défaut (handicap; manque; anomalie; imperfection; infirmité)
    de handicap; de afwijking; het gebrek
    • handicap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afwijking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. le défaut (erreur; faute; gaffe; )
    de fout; de vergissing; de misgreep; de dwaling; de misslag; het abuis
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • vergissing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • misgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dwaling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • misslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • abuis [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. le défaut (manque; déficit; impuissance; )
    het gebrek; de zwakheid; het manco
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zwakheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • manco [het ~] zelfstandig naamwoord
  5. le défaut (manque; erreur)
    het gebrek; de fout; de feil
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • feil [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. le défaut (déficit; défaillance; insuffisance; manque; pénurie)
    het gebrek; het tekort; het manco
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tekort [het ~] zelfstandig naamwoord
    • manco [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. le défaut (imperfection)
    de onvolkomenheid; het mankement; het euvel
  8. le défaut
    de ontstentenis
  9. le défaut
    de fout
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
  10. le défaut (immoralité; péché; vice)
    zedelijke slechtheid; de ondeugd; de zonde
  11. le défaut (manque; misère; pénurie; besoin)
    het gebrek; het gemis
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gemis [het ~] zelfstandig naamwoord
  12. le défaut (faute; erreur; errance; imperfection)
    de fout; de onjuistheid; de feil; incorrectheid
  13. le défaut (bévue; faute; gaffe; )
    de blunder; de domheid; de misgreep; de giller; de flater
    • blunder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • domheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • misgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • giller [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • flater [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  14. le défaut (déficit; manque; insuffisance; )
    de deficit; het tekort
    • deficit [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tekort [het ~] zelfstandig naamwoord
  15. le défaut (lacune; vide; manque; hiatus)
    de lacune; de leegte; de leemte
    • lacune [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leegte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • leemte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  16. le défaut (faiblesse; défaillance; impuissance; mollesse)
    de zwakheid; de krachteloosheid; de slapte

Vertaal Matrix voor défaut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abuis bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement
afwijking anomalie; défaut; handicap; imperfection; infirmité; manque aberration; écart
blunder bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement bévue; coup manqué; coup raté; erreur; faute; faux pas; gaffe; lapsus; maladresse; méprise; énormité
defect avarie; dommage; défaut; dérangement; panne
deficit carence; disette; défaut; défiance; déficit; insuffisance; manque; pénurie
domheid bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement
dwaling bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement aberration; digression; écart; égarement
euvel avarie; dommage; défaut; dérangement; imperfection; panne
feil défaut; errance; erreur; faute; imperfection; manque
flater bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement bévue; erreur; faute; gaffe; maladresse; énormité
fout avarie; bévue; coup manqué; dommage; défaut; dérangement; errance; erreur; faute; gaffe; imperfection; lapsus; manque; méprise; panne; égarement bogue; bévue; coup manqué; coup raté; défaillance; erreur; faute; faux pas; lapsus; méprise
gebrek anomalie; avarie; besoin; dommage; défaillance; défaut; déficit; dérangement; erreur; faiblesse; handicap; imperfection; impuissance; infirmité; insuffisance; lacune; manque; misère; panne; pénurie; sensibilité absence; besoin; disette; déficience; déficit; frugalité; handicap; infirmité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
gemis besoin; défaut; manque; misère; pénurie
giller bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement
handicap anomalie; défaut; handicap; imperfection; infirmité; manque handicap; infirmité; manque
incorrectheid défaut; errance; erreur; faute; imperfection
krachteloosheid défaillance; défaut; faiblesse; impuissance; mollesse défaillance; faiblesse; impuissance; mollesse
lacune défaut; hiatus; lacune; manque; vide
leegte défaut; hiatus; lacune; manque; vide vacuité; vide
leemte défaut; hiatus; lacune; manque; vide
machinedefect avarie; dommage; défaut; dérangement; panne
manco défaillance; défaut; déficit; faiblesse; impuissance; insuffisance; lacune; manque; pénurie; sensibilité
mankement avarie; dommage; défaut; dérangement; imperfection; panne
misgreep bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement bévue; coup manqué; coup raté; erreur; faute; faux pas; lapsus; méprise
misslag bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement bévue; contrecoup; coup manqué; coup raté; déception; désillusion; erreur; faute; faux pas; lapsus; méprise; tuile
ondeugd défaut; immoralité; péché; vice espiègle; espièglerie; gamin; polisson
onjuistheid défaut; errance; erreur; faute; imperfection
ontstentenis défaut
onvolkomenheid défaut; imperfection
slapte défaillance; défaut; faiblesse; impuissance; mollesse apathie; baisse; faiblesse; indolence; inertie; lenteur; lourdeur; léthargie; malaise; mollesse; narcolepsie; paresse; relâchement; époque de crise
tekort carence; disette; défaillance; défaut; défiance; déficit; insuffisance; manque; pénurie absence; besoin; dette; dette auprès de la banque; disette; doit; débit; découvert; déficience; déficit; frugalité; infortune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté
vergissing bévue; coup manqué; défaut; errance; erreur; faute; gaffe; lapsus; méprise; égarement bévue; coup manqué; coup raté; erreur; faute; faux pas; lapsus; méprise
zedelijke slechtheid défaut; immoralité; péché; vice
zonde défaut; immoralité; péché; vice
zwakheid défaillance; défaut; déficit; faiblesse; impuissance; lacune; manque; mollesse; sensibilité faiblesse; fragilité; impuissance; mollesse; point faible; précarité; sensibilité
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abuis abusif; erroné; incorrect
defect brisé; cassé; défectueux; en dérangement; en panne; en pièces; hors d'usage; hors de service
fout erroné; fausse; faux; fripon; incorrect; incorrecte; inexact; malicieux; polisson; raté; à côté
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zonde dommage

Synoniemen voor "défaut":


Wiktionary: défaut

défaut
noun
  1. een defect
Cross Translation:
FromToVia
• défaut → gebrek ↔ lack — deficiency, need
• défaut → defect ↔ Mangel — oft im Plural: Fehler, Unvollkommenheit bei einer Sache

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van défaut







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0803 seconde
Page rendered in 1.0 seconds