Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal culbutes

Vertaal culbutes van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. culbutes:
  2. culbuter:

Frans

Uitgebreide vertaling voor culbutes (Frans) in het Nederlands

culbutes:

culbutes [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la culbutes (roulé-boulés)
    het koprollen

Vertaal Matrix voor culbutes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
koprollen culbutes; roulé-boulés

culbutes vorm van culbuter:

culbuter werkwoord (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, )

  1. culbuter (tomber; basculer; tomber par terre)
    omvallen; omrollen; omvervallen
    • omvallen werkwoord (val om, valt om, viel om, vielen om, omgevallen)
    • omrollen werkwoord (rol om, rolt om, rolde om, rolden om, omgerold)
    • omvervallen werkwoord
  2. culbuter (tomber; dégringoler; basculer)
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen werkwoord (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen werkwoord (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen werkwoord (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  3. culbuter (tomber par terre; dégringoler; basculer)
    op de grond vallen; neervallen
  4. culbuter (tomber; renverser; basculer; dégringoler; faire la culbute)
    duikelen; buitelen
    • duikelen werkwoord (duikel, duikelt, duikelde, duikelden, geduikeld)
    • buitelen werkwoord (buitel, buitelt, buitelde, buitelden, gebuiteld)

Conjugations for culbuter:

Présent
  1. culbute
  2. culbutes
  3. culbute
  4. culbutons
  5. culbutez
  6. culbutent
imparfait
  1. culbutais
  2. culbutais
  3. culbutait
  4. culbutions
  5. culbutiez
  6. culbutaient
passé simple
  1. culbutai
  2. culbutas
  3. culbuta
  4. culbutâmes
  5. culbutâtes
  6. culbutèrent
futur simple
  1. culbuterai
  2. culbuteras
  3. culbutera
  4. culbuterons
  5. culbuterez
  6. culbuteront
subjonctif présent
  1. que je culbute
  2. que tu culbutes
  3. qu'il culbute
  4. que nous culbutions
  5. que vous culbutiez
  6. qu'ils culbutent
conditionnel présent
  1. culbuterais
  2. culbuterais
  3. culbuterait
  4. culbuterions
  5. culbuteriez
  6. culbuteraient
passé composé
  1. ai culbuté
  2. as culbuté
  3. a culbuté
  4. avons culbuté
  5. avez culbuté
  6. ont culbuté
divers
  1. culbute!
  2. culbutez!
  3. culbutons!
  5. culbuté
  6. culbutant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor culbuter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren étincellement
kelderen abaissement; chute
neervallen effondrement; écroulement
tuimelen chute; culbute; tombée
vallen chute; culbute; tombée
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buitelen basculer; culbuter; dégringoler; faire la culbute; renverser; tomber
duikelen basculer; culbuter; dégringoler; faire la culbute; renverser; tomber
flikkeren basculer; culbuter; dégringoler; tomber briller; flamber; jeter des flambes; osciller; resplendir; trembloter; vaciller; étinceler
kelderen basculer; culbuter; dégringoler; tomber baisser; couler; diminuer; décroître; s'affaisser; s'effoncer; s'écrouler; se deprécier; se plonger; sombrer; tomber
kiepen basculer; culbuter; dégringoler; tomber basculer; chavirer; mettre sur le côté; plonger; renverser; retourner; tremper
kieperen basculer; culbuter; dégringoler; tomber
neervallen basculer; culbuter; dégringoler; tomber par terre
omrollen basculer; culbuter; tomber; tomber par terre faire tourner; inverser
omvallen basculer; culbuter; tomber; tomber par terre
omvervallen basculer; culbuter; tomber; tomber par terre
op de grond vallen basculer; culbuter; dégringoler; tomber par terre
tuimelen basculer; culbuter; dégringoler; tomber
vallen basculer; culbuter; dégringoler; tomber abdiquer; agoniser; basculer; chuter; crever; décéder; faire la culbute; mourir; ne pas réussir; partir; périr; rater; renverser; rouler à terre; s'effondrer; s'effrondrer; s'écraser; s'écrouler; se casser la gueule; tomber; tomber de; tomber en bas; tomber à terre; trébucher; trépasser; échouer; être tué; être un flop

Synoniemen voor "culbuter":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0747 seconde
Page rendered in 1.0 seconds