Frans

Uitgebreide vertaling voor copient (Frans) in het Nederlands

copier:

copier werkwoord (copie, copies, copions, copiez, )

  1. copier (faire une copie)
    kopiëren; kopie maken
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • kopie maken werkwoord
  2. copier
    kopiëren; overschrijven
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
  3. copier
    kopiëren
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
  4. copier (imiter; pasticher)
    nadoen; nabootsen; navolgen; imiteren
    • nadoen werkwoord (doe na, doet na, deed na, deden na, nagedaan)
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • navolgen werkwoord (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
    • imiteren werkwoord (imiteer, imiteert, imiteerde, imiteerden, geïmiteerd)
  5. copier (tricher; frauder)
    spieken; afkijken
    • spieken werkwoord (spiek, spiekt, spiekte, spiekten, gespiekt)
    • afkijken werkwoord (kijk af, kijkt af, keek af, keken af, afgekeken)
  6. copier (faire un duplicate; multiplier)
  7. copier (photocopier; reproduire)
    reproduceren; fotokopiëren
    • reproduceren werkwoord (reproduceer, reproduceert, reproduceerde, reproduceerden, gereproduceerd)
    • fotokopiëren werkwoord (fotokopieer, fotokopieert, fotokopieerde, fotokopieerden, gefotokopieerd)
  8. copier (imiter; reproduire; démarquer; contrefaire)
    nabootsen; kopiëren; namaken
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
  9. copier (photocopier)
    kopiëren; kopie trekken
  10. copier (calquer; tracer; retracer; repasser)
    overtrekken; met pen overtekenen
  11. copier (falsifier; fausser; truquer; )
    falsificeren; namaken; vervalsen; kopiëren; nabootsen
    • falsificeren werkwoord (falsificeer, falsificeert, falsificeerde, falsificeerden, gefalsificeerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
    • vervalsen werkwoord (vervals, vervalst, vervalste, vervalsten, vervalst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)

Conjugations for copier:

Présent
  1. copie
  2. copies
  3. copie
  4. copions
  5. copiez
  6. copient
imparfait
  1. copiais
  2. copiais
  3. copiait
  4. copiions
  5. copiiez
  6. copiaient
passé simple
  1. copiai
  2. copias
  3. copia
  4. copiâmes
  5. copiâtes
  6. copièrent
futur simple
  1. copierai
  2. copieras
  3. copiera
  4. copierons
  5. copierez
  6. copieront
subjonctif présent
  1. que je copie
  2. que tu copies
  3. qu'il copie
  4. que nous copiions
  5. que vous copiiez
  6. qu'ils copient
conditionnel présent
  1. copierais
  2. copierais
  3. copierait
  4. copierions
  5. copieriez
  6. copieraient
passé composé
  1. ai copié
  2. as copié
  3. a copié
  4. avons copié
  5. avez copié
  6. ont copié
divers
  1. copie!
  2. copiez!
  3. copions!
  4. copié
  5. copiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor copier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken copiage; fait de tricher
kopiëren tirage de copie
overschrijven copiage; fait de tricher
overtrekken fait de calquer
spieken copiage; fait de tricher
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken copier; frauder; tricher
dupliceren copier; faire un duplicate; multiplier
falsificeren contrefaire; copier; décevoir; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; tromper; truquer
fotokopiëren copier; photocopier; reproduire photocopier; polycopier
imiteren copier; imiter; pasticher
kopie maken copier; faire une copie
kopie trekken copier; photocopier
kopiëren contrefaire; copier; décevoir; démarquer; faire une copie; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; photocopier; piper; reproduire; tromper; truquer photocopier; polycopier
met pen overtekenen calquer; copier; repasser; retracer; tracer
multipliceren copier; faire un duplicate; multiplier
nabootsen contrefaire; copier; décevoir; démarquer; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; reproduire; tromper; truquer
nadoen copier; imiter; pasticher
namaken contrefaire; copier; décevoir; démarquer; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; reproduire; tromper; truquer
navolgen copier; imiter; pasticher marcher sur les traces de; poursuivre; succéder; succéder à; suivre; venir après
overschrijven copier envoyer; expédier; refrapper; remplacer; substituer; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer; écraser
overtrekken calquer; copier; repasser; retracer; tracer couvrir; décalquer; décorer; exercer; garnir; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
reproduceren copier; photocopier; reproduire augmenter du double; doubler; redoubler; reproduire
spieken copier; frauder; tricher
vervalsen contrefaire; copier; décevoir; falsifier; fausser; frelater; frustrer; imiter; pasticher; piper; tromper; truquer

Synoniemen voor "copier":


Wiktionary: copier

copier
verb
  1. Reproduire par une imitation exacte (2)
  2. Tricher (4)
  3. Traductions à trier suivant le sens
copier
verb
  1. een idee stelen van iemand
  2. een duplicaat maken van

Cross Translation:
FromToVia
copier kopiëren copy — produce something identical
copier dupliceren duplicate — to make a copy of
copier spieken spickenintransitiv; umgangssprachlich: (bei einer Prüfung oder Ähnlichem) von einem anderen oder etwas abschreiben; eigentlich: abgucken, da das Wort eine Form des Sehens meint