Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. contraster:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor contrastait (Frans) in het Nederlands

contrastait vorm van contraster:

contraster werkwoord (contraste, contrastes, contrastons, contrastez, )

  1. contraster (étaler; se faire valoir; se pavaner)
    uitsteken; opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen
    • uitsteken werkwoord (steek uit, steekt uit, stak uit, staken uit, uitgestoken)
    • opvallen werkwoord (val op, valt op, viel op, vielen op, opgevallen)
    • uitspringen werkwoord (spring uit, springt uit, sprong uit, sprongen uit, uitgesprongen)
    • eruit springen werkwoord (spring eruit, springt eruit, sprong eruit, sprongen eruit, eruit gesprongen)
    • afsteken werkwoord (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • in het oog lopen werkwoord
  2. contraster (marquer)
    contrasteren; aftekenen
  3. contraster (prendre la mer; partir; décamper; faire bagage; s'en aller)
    afvaren; afsteken; wegvaren
    • afvaren werkwoord (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)
    • afsteken werkwoord (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • wegvaren werkwoord (vaar weg, vaart weg, voer weg, voeren weg, weggevaren)

Conjugations for contraster:

Présent
  1. contraste
  2. contrastes
  3. contraste
  4. contrastons
  5. contrastez
  6. contrastent
imparfait
  1. contrastais
  2. contrastais
  3. contrastait
  4. contrastions
  5. contrastiez
  6. contrastaient
passé simple
  1. contrastai
  2. contrastas
  3. contrasta
  4. contrastâmes
  5. contrastâtes
  6. contrastèrent
futur simple
  1. contrasterai
  2. contrasteras
  3. contrastera
  4. contrasterons
  5. contrasterez
  6. contrasteront
subjonctif présent
  1. que je contraste
  2. que tu contrastes
  3. qu'il contraste
  4. que nous contrastions
  5. que vous contrastiez
  6. qu'ils contrastent
conditionnel présent
  1. contrasterais
  2. contrasterais
  3. contrasterait
  4. contrasterions
  5. contrasteriez
  6. contrasteraient
passé composé
  1. ai contrasté
  2. as contrasté
  3. a contrasté
  4. avons contrasté
  5. avez contrasté
  6. ont contrasté
divers
  1. contraste!
  2. contrastez!
  3. contrastons!
  4. contrasté
  5. contrastant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor contraster:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftekenen fait de se dessiner
afvaren appareillage; décollage; démarrage; départ
opvallen fait d'attirer l'oeil; fait d'être remarqué; fait de sauter aux yeux
uitsteken protubérer
wegvaren fait de partir en bateau; fait de partir en croisière
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsteken contraster; décamper; faire bagage; partir; prendre la mer; s'en aller; se faire valoir; se pavaner; étaler
aftekenen contraster; marquer
afvaren contraster; décamper; faire bagage; partir; prendre la mer; s'en aller lever l'ancre; prendre la mer; prendre le large; quitter le port
contrasteren contraster; marquer
eruit springen contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler
in het oog lopen contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler
opvallen contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler
uitspringen contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler
uitsteken contraster; se faire valoir; se pavaner; étaler briller; exceller
wegvaren contraster; décamper; faire bagage; partir; prendre la mer; s'en aller
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitsteken frappant

Synoniemen voor "contraster":


Wiktionary: contraster

contraster
verb
  1. een tegenstelling vormen