Frans

Uitgebreide vertaling voor compliquer (Frans) in het Nederlands

compliquer:

compliquer werkwoord (complique, compliques, compliquons, compliquez, )

  1. compliquer (aggraver; rendre difficile)
    bemoeilijken; moeilijker maken; zwaarder maken
    • bemoeilijken werkwoord (bemoeilijk, bemoeilijkt, bemoeilijkte, bemoeilijkten, bemoeilijkt)
    • moeilijker maken werkwoord (maak moeilijker, maakt moeilijker, maakte moeilijker, maakten moeilijker, moeilijker gemaakt)
    • zwaarder maken werkwoord
  2. compliquer (entortiller)
    verwikkelen
    • verwikkelen werkwoord (verwikkel, verwikkelt, verwikkelde, verwikkelden, verwikkeld)
  3. compliquer (rendre difficile)
    lastig maken
    • lastig maken werkwoord (maak lastig, maakt lastig, maakte lastig, maakten lastig, lastig gemaakt)
  4. compliquer (rendre difficile)
    hinderen; tegenwerken; moeilijk maken
    • hinderen werkwoord (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • moeilijk maken werkwoord (maak moeilijk, maakt moeilijk, maakte moeilijk, maakten moeilijk, moeilijk gemaakt)
  5. compliquer (rendre difficile)
    compliceren; moeilijk maken; ingewikkeld maken
    • compliceren werkwoord (compliceer, compliceert, compliceerde, compliceerden, gecompliceerd)
    • moeilijk maken werkwoord (maak moeilijk, maakt moeilijk, maakte moeilijk, maakten moeilijk, moeilijk gemaakt)
    • ingewikkeld maken werkwoord (maak ingewikkeld, maakt ingewikkeld, maakte ingewikkeld, maakten ingewikkeld, ingewikkeld gemaakt)

Conjugations for compliquer:

Présent
  1. complique
  2. compliques
  3. complique
  4. compliquons
  5. compliquez
  6. compliquent
imparfait
  1. compliquais
  2. compliquais
  3. compliquait
  4. compliquions
  5. compliquiez
  6. compliquaient
passé simple
  1. compliquai
  2. compliquas
  3. compliqua
  4. compliquâmes
  5. compliquâtes
  6. compliquèrent
futur simple
  1. compliquerai
  2. compliqueras
  3. compliquera
  4. compliquerons
  5. compliquerez
  6. compliqueront
subjonctif présent
  1. que je complique
  2. que tu compliques
  3. qu'il complique
  4. que nous compliquions
  5. que vous compliquiez
  6. qu'ils compliquent
conditionnel présent
  1. compliquerais
  2. compliquerais
  3. compliquerait
  4. compliquerions
  5. compliqueriez
  6. compliqueraient
passé composé
  1. ai compliqué
  2. as compliqué
  3. a compliqué
  4. avons compliqué
  5. avez compliqué
  6. ont compliqué
divers
  1. complique!
  2. compliquez!
  3. compliquons!
  4. compliqué
  5. compliquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor compliquer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemoeilijken aggraver; compliquer; rendre difficile
compliceren compliquer; rendre difficile
erbij betrekken engager; impliquer dans; mêler à
hinderen compliquer; rendre difficile contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; incommoder; rendre impossible; être gênant
ingewikkeld maken compliquer; rendre difficile
lastig maken compliquer; rendre difficile
moeilijk maken compliquer; rendre difficile
moeilijker maken aggraver; compliquer; rendre difficile
tegenwerken compliquer; rendre difficile arrêter; barrer; contrarier; contrecarrer; empêcher; frustrer; gêner; retenir; s'opposer à; se rebeller; stopper; traverser les projets de
verwikkelen compliquer; entortiller
zwaarder maken aggraver; compliquer; rendre difficile aggraver; alourdir; apesantir; charger; peser plus lourd; rendre difficile; renforcer; s'aggraver; s'alourdir
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij betrekken compliquer
verwikkelen compliquer

Synoniemen voor "compliquer":


Wiktionary: compliquer

compliquer
verb
  1. Rendre confus ou difficile à comprendre.
compliquer
verb
  1. moeilijker maken
  2. (nodeloos) ingewikkeld maken

Cross Translation:
FromToVia
compliquer compliceren complicate — to combine intricately
compliquer compliceeren erschweren — etwas schwieriger machen

Computer vertaling door derden: